Marieke Vanbuel (Universiteit Gent/KU Leuven) voerde een langdurig post-doc onderzoek uit naar de leerwinst die NT2-cursisten boeken als ze een NT2-cursus volgen. Vanuit haar onderzoek kijkt ze met bijzonder veel belangstelling naar het nieuwe Vlaamse regeerakkoord. Eén van de speerpunten voor onderwijs is dat niet-Nederlandstalige volwassenen hun bonus van het groeipakket dreigen kwijt te spelen als ze niet bereid zijn om Nederlands te leren of zich in te schrijven voor een cursus NT2.
Het nieuwe regeerakkoord legt veel nadruk op Nederlands leren door niet-Nederlandstalige ouders. Waar komt die maatregel volgens jou vandaan?
Marieke Vanbuel: De maatregel lijkt me eerder symbolisch en gebaseerd op aannames die niet noodzakelijk gebaseerd zijn op onderzoek. Uit de weinige studies die er zijn naar de motivatie van anderstalige ouders of volwassenen om Nederlands te leren, blijkt immers dat niet-Nederlandstaligen globaal genomen gemotiveerd zijn. Els Deslé (Huis van het Nederlands Brussel) peilde bijvoorbeeld naar de motivatie van niet-Nederlandstalige volwassenen in Brussel, en daaruit blijkt dat de overgrote meerderheid het leren van het Nederlands belangrijk vindt en hoopt ermee een betere job te kunnen vinden, te kunnen gaan studeren of een sociaal netwerk te kunnen uitbouwen.
Ook de inschrijvingscijfers in cursussen Nederlands lijken te wijzen op een sterke bereidheid om Nederlands te leren. In 2023 waren er net geen 55.000 nieuwkomers in Vlaanderen. Slechts 23% van de nieuwkomers was verplicht om zich in te schrijven voor een cursus Nederlands om te kunnen inburgeren (de rest kreeg een uitzondering, bijvoorbeeld Erasmusstudenten, vluchtelingen, gezinsherenigers). In de praktijk schreven zo’n 125.000 mensen zich in datzelfde jaar in voor een cursus Nederlands. Dat zijn er dus veel meer dan het aantal mensen dat verplicht is.
Denk je dat het verbinden van de groeipakketbonus aan het volgen van een Nederlandse cursus een voldoende stimulans biedt voor ouders om daadwerkelijk Nederlands te leren?
Marieke Vanbuel: Waarschijnlijk niet. Ik denk dat de maatregel vooral veel mensen zal treffen die het moeilijk hebben en vaak al hard hun best doen. Je moet weten dat de groep van volwassenen die zich inschrijft in een cursus Nederlands ontzettend divers is. Dat gaat van mensen die verplicht zijn in het kader van inburgering, over vluchtelingen die wachten op advies, buitenlandse studenten of migratiearbeiders, tot moeders die in hun eigen land amper naar school zijn kunnen gaan en die via gezinshereniging naar Vlaanderen zijn verhuisd. Nederlands leren is niet voor al die mensen eenvoudig.
Om die diverse groep te ondersteunen, worden er door de scholen in Vlaanderen verschillende trajecten ingericht, bijvoorbeeld met meer lesuren en een concretere aanpak voor lagergeschoolden tot cursussen met meer schoolse grammaticaoefeningen voor hogeropgeleiden. In mijn onderzoek heb ik gekeken of die verschillende trajecten leiden tot meer of minder leerwinst. Met andere woorden: leren cursisten in sommige trajecten veel meer bij dan in andere? Dat blijkt niet het geval. Mensen leren veel bij in lessen NT2, en mensen leren in verschillende trajecten grosso modo evenveel bij. Maar we zien wel dat er al van aan de start grote verschillen zijn in taalvaardigheid tussen mensen in die verschillende trajecten. Dat is ook logisch: iemand die geen diploma lager onderwijs heeft, start van een heel ander vertrekpunt dan iemand met een masterdiploma. De maatregel van de overheid betreft gelukkig geen resultaatsverbintenis – het gaat om de inspanning – maar het is dus goed om in het achterhoofd te houden dat lessen Nederlands volgen van de ene persoon een veel grotere inspanning vraagt dan van de andere.
Wat betekenen die verschillen in starttaalvaardigheid concreet?
Marieke Vanbuel: Die verschillen in startcompetenties hebben vooral grote gevolgen voor de duurtijd van een cursus Nederlands. Voor iemand die lagergeschoold is, duurt het volgens cijfers van het Agentschap Inburgering ongeveer 4,5 jaar om een certificaat op A2-niveau te behalen. Dat wilt zeggen dat iemand na 3x per week lessen van gemiddeld 3 uur te volgen na 4,5 jaar heel eenvoudige gesprekjes over alledaagse onderwerpen kan voeren met anderen in het Nederlands. Voor iemand die hogeropgeleid is (lees: bachelor- of masterdiploma) is dat gewoonlijk 8 tot 9 maanden. En net dat maakt dat zo’n cursus Nederlands voor sommige mensen zo uitdagend is en vooral ook lastig om vol te houden.
Wat zijn de belangrijkste factoren die ervoor zorgen dat bepaalde cursisten meer succes boeken in het leren van Nederlands?
Marieke Vanbuel: In mijn onderzoek heb ik vooral gekeken naar de invloed van achtergrondkenmerken van mensen zelf. Daaruit blijkt dat de sterkste factor scholingsgraad is: Mensen die lagergeschoold zijn, scoren lager voor taalvaardigheid en doen er langer over om een certificaat te behalen. Verder spelen ook leeftijd, verblijfsduur, moedertaal en werkstatus een belangrijke rol. Ouderen, mensen die minder dan een jaar in België zijn, een moedertaal hebben die sterk verschilt van het Nederlands, en mensen met werk scoren doorgaans lager en hebben dus meer tijd nodig om vooruitgang te boeken.
Die vaststellingen zien we ook terug in ander onderzoek en dat is ook wat je in de praktijk hoort. Meer taalcontact buiten de les helpt, een job in eerste instantie niet – pas later wel. Mensen die hun eerste cursussen Nederlands combineren met werk, zitten ’s avonds vaak uitgeput in de les of haken sneller af. Ook ziekte, zwangerschap of zorg voor familieleden leiden vaak tot onderbroken trajecten, waardoor mensen eigenlijk steeds weer vanaf quasi nul moeten beginnen met Nederlands leren wanneer ze terug instappen in een traject.
Is er in het huidige beleid voldoende aandacht voor de obstakels die bepaalde doelgroepen kunnen ervaren?
Marieke Vanbuel: Het huidige beleid zet vooral in op aanklampend beleid, ondersteuning en sanctionering. Vooral die ondersteuning zal van belang zijn als het doel is om niet-Nederlandstaligen zo goed mogelijk Nederlands te doen leren. Dat staat gelukkig óók in het regeerakkoord. Want mensen willen wel, maar kunnen niet altijd. Concreet denk ik dan bijvoorbeeld aan een gefaseerde overgang naar werk wanneer mensen een basistaalvaardigheid hebben kunnen bereiken, of aan kinderopvang of ziekenzorg terwijl mensen verder Nederlands willen leren. Als anderstalige ouders daar geen beroep op kunnen doen, geraken ze niet in de les en kunnen ze moeilijk vooruitgang boeken. Er zijn in het verleden proeftuinprojecten geweest waarbij anderstalige moeders hun jonge kinderen konden meenemen naar de les en die bleken succesvol.