Werkt ‘scaffolding’ altijd even goed?

Scaffolding is een goed ingeburgde term in de onderwijswereld. Het staat voor een vorm van ondersteuning door een leraar, waarbij die ‘steigers’ aanreikt aan leerlingen op het moment dat ze het moeilijk hebben om een taak uit te voeren. Het effect van scaffolding werd lang geleden aangetoond in een studie van Wood en collega’s (1971): in die studie werd aan kleuters werd gevraagd om, in aanwezigheid van een leraar, een toren te bouwen. Aan de leraar werd gevraagd om de kinderen te observeren en hen ondersteuning te geven op het moment dat ze vastliepen. De scaffolding was dus getimed (precies gegeven op het moment dat kinderen moeilijkheden ervaren), contingent (inspelend op de moeilijkheid die kinderen ervaren) en gedoseerd: kinderen die veel moeilijkheden ervaren, krijgen meer steun, en kinderen die het relatief goed doen, minder. In het onderzoek van Wood et al bleek scaffolding bij te dragen tot de mate waarin de kinderen de taak nadien zelfstandig konden uitvoeren.

Utrechtse onderzoekers die het onderzoek van Wood et al repliceerden (Smit et al., 2025), vonden die mooie effecten echter niet terug. Ze werkten nochtans met dezelfde taak en hetzelfde onderzoeksdesign: de kinderen die scaffolding (volgens de originele instructies van Wood et al.) hadden gekregen, bleken nadien de taak niet beter of autonomer uit te voeren dan kinderen die dat niet kregen. Dat – onverwachte – resultaat wil volgens de Utrechtse onderzoekers niet zeggen dat scaffolding helemaal niet werkt en in de prullenmand moet, maar wel dat het concept moet verfijnd worden. Wat goede tutoren doen, zo stellen de Utrechtse onderzoekers, is niet simpelweg meer ondersteuning geven aan kinderen die moeilijkheden ervaren en minder ondersteuning als het wel lukt. Productieve, contingente scaffolding is waarschijnlijk veel vernunftiger: goede tutoren observeren de taakuitvoering nauwgezet, zodat ze ook kunnen achterhalen waarom iets bij een bepaald kind op een bepaald moment niet lukt. Vervolgens passen ze de aard van hun ondersteuning daaraan aan. Daarbij houden ze ook rekening met de motivatie – en wellicht de historiek – van kinderen: sommige kinderen geven bijvoorbeeld snel faalsignalen om er zo voor te zorgen dat de tutor de taak overneemt door te demonstreren hoe het moet: voor het kind is de klus dan geklaard, en dat volstaat voor dat specifieke kind:

The child, on the other hand, “just” wants to complete the task (here: a puzzle) as soon as possible rather than as independently as possible. This often results in children who try to seek as much help as possible (and definitely more help than the tutor was aiming for). (p. 1324)

Goede tutoren geven het soort ondersteuning waaruit het kind kan leren hoe het nadien zelf de taak kan uitvoeren: ze geven dus niet altijd toe aan de (impliciete) vraag van het kind om te modelleren, als ze voelen dat het kind meer kan leren uit zelf proberen met een goede hint. Goede tutoren proberen het zelfregulerend vermogen van het kind te voeden. Volgens de Utrechtse onderzoekers is de schaal van Wood (die beschreef hoe je als leraar van een lage graad van ondersteuning naar een sterke graad van ondersteuning gaat) te simplistisch. Een bepaald type ondersteuning heeft immers bij verschillende kinderen niet altijd hetzelfde effect. Bij Wood mocht hetzelfde type ondersteuning (bv. een non-verbaal signaal) overigens niet herhaald worden als dat niet werkte; volgens de Utrechtse onderzoekers kan herhaling bij sommige kinderen net wel werken.

Goede tutoren zijn dus met andere woorden hoog-sensitief en analytisch: ze nemen veel signalen van het kind waar, trachten te achterhalen waarom iets wel lukt en iets anders niet, bieden hulp zonder het heft – en het leerpotentieel – al te zeer uit de handen van het kind te nemen, en observeren ook meteen of de ondersteuning die ze boden helpt of niet, en hoe die helpt (of niet). Scaffolding is dus bij uitstek een dynamisch proces en een interpersoonlijk proces. Het is cognitief en affectief van aard. Het is wat heel goede leraren van leken – en van AI – onderscheidt. Het kan ervoor zorgen dat tijdelijk falen wordt omgezet in productive failure.

De onderzoekers besluiten dat we veel meer kwalitatief onderzoek nodig hebben naar de subtiliteiten van dit soort productieve ondersteuningsprocessen:

At present, the intricacies of processes in which human teachers and human learners synchronize are understudied. (p. 1324)

Gelijk hebben ze.

Bron (met dank aan Pedro de Bruyckere om dit artikel onder mijn aandacht te brengen):

Smit e.a. (2025). What It Takes to Tutor—A Preregistered Direct Replication of the Scaffolding Experimental Study by D. Wood et al. (1978). Journal of Educational Psychology, vol. 117, 1313 -1329.

Plaats een reactie