Waarom instructietaal zo moeilijk kan zijn…

In het lager onderwijs leren kinderen over de kringloop van het water. U ziet het plaatje wellicht voor uw ogen verschijnen. Water verdampt, stijgt op, komt in koudere luchtlagen terecht, waardoor de damp condenseert en regen neervalt op de aarde.  Uit dit voorbeeld kunnen we leren dat instructietaal moeilijk is omdat we op school iets moeilijks met taal doen: we gebruiken taal om achter de schermen van de werkelijkheid te kijken. We proberen de mechanismen te beschrijven die aan de basis liggen van concrete ervaringen en fenomenen. We gebruiken taal om uit te leggen hoe een molecule is opgebouwd, hoe magnetisme en plooiveren werken, hoe je een staartdeling kan maken, en wat de kenmerken zijn van feodale systemen en neo-liberale economieën. We komen los van concrete staartdelingen, molecules of plooiveren, want wat we zeggen geldt voor alle staartdelingen, molecules of plooiveren.

“Het verschil tussen twee natuurlijke getallen is het getal dat bij het tweede opgeteld, het eerste als som oplevert.”

Deze definitie komt uit een handboek wiskunde van het eerste jaar secundair onderwijs. Alhoewel mijn dochters in het basisonderwijs honderden keren het verschil tussen 2 getallen hadden berekend, kregen ze het tijdens de eerste week van het secundair onderwijs behoorlijk moeilijk met deze definitie. Hier kijken ze immers achter de schermen van al die concrete berekeningen: er wordt beschreven wat elk van die berekeningen gemeenschappelijk heeft. De definitie is dus “gedecontextualiseerd” (ontdaan van een concrete context).  Het taalgebruik wordt daardoor onpersoonlijk, abstract, en we hebben ook speciale termen nodig (“condensatie”, “luchtlagen”) om tot precieze beschrijvingen te komen.

Om gedecontextualiseerde mechanismen te beschrijven, moeten we vaak ook ingewikkelde verbanden verwoorden:

Als water dat is verdampt en opgestegen, in koudere luchtlagen terechtkomt, zal de damp afkoelen en condenseren, met als gevolg dat waterdruppels onder invloed van de zwaartekracht neervallen en het begint te regenen.

Instructietaal is dus niet alleen gedecontextualiseerd, ze is ook cognitief veeleisend: je moet vaak een  aantal denkstappen zetten in je hoofd om echt tot de betekenis van de uitspraken door te dringen.

Het verschil tussen instructietaal op school (soms ook “schooltaal” genoemd) en de taal die leerlingen thuis spreken (“thuistaal”) is dus aanzienlijk. Thuis spreken we meestal gecontextualiseerd (“Jens, het regent, doe je jas aan…”) en doseren we onze denkstappen. Volgens Baker heb je ongeveer 2 jaar nodig om van een vreemde taal de thuistaal-versie onder de knie te krijgen, en 5 tot 8 jaar om de schooltaalversie te leren. Kinderen die thuis in het Nederlands zijn opgevoed, kunnen het op school dus ook behoorlijk lastig krijgen met de Nederlandse schooltaal.

Volgens de meeste pedagogen moeten we schooltaal niet uit de school bannen; we moeten haar ook niet nodeloos vereenvoudigen. Leerlingen moeten immers met gedecontextualiseerde en cognitief veeleisende taal leren omgaan, want dergelijke taal wordt in veel lagen van de maatschappij, op de arbeidsmarkt en in de media gebruikt. Iedereen moet voldoende “schools geletterd” zijn voor hij/zij het leerplichtonderwijs verlaat.

Maar dat betekent wel dat leerkrachten voldoende bewust met instructietaal moeten omgaan. Ze moeten hun leerlingen van opstapjes voorzien om schooltaal  te begrijpen. Twee opstapjes liggen alvast voor de hand: thuistaal en context. Met thuistaal bedoel ik dat leerlingen eerst in hun concrete, alledaagse taal proberen te verwoorden hoe (ze denken dat) regen ontstaat. Als ze dat samen doen, kunnen ze mekaar daarin aanvullen. Op die alledaagse thuistaal-interactie kan de leerkracht dan de moeilijkere, wetenschappelijke taal enten. Context betekent dat leerlingen eerst leren aan de hand van concrete ervaringen en voorbeelden (een verdampingsproefje), en dan onder begeleiding van de leerkracht doorschuiven naar het gedecontextualiseerde. Ze proberen een plooiveer correct aan te brengen en leren daaruit heel veel over hoe plooiveren in het algemeen werken. Zo ontstaan VERBINDINGEN tussen ervaring en kennis, tussen thuistaal en schooltaal. Het is geen toeval dat context en interactie sleutelkenmerken van “taalgericht vakonderwijs”.

Zo, ik zet een punt achter dit bericht, want ik moet nog naar de winkel. Het regent, dus ik zal mijn paraplu maar meenemen.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s