VDAB mee op de bres tegen schoolmoeheid

Het idee van Fons Leroy om VDAB in te schakelen in de strijd tegen voortijdig schoolverlaten, verdient absoluut verdere aandacht en nader overleg. En wel om meer redenen dan velen op het eerste gezicht denken.

De eerste reden ligt voor de hand: VDAB heeft bijzonder veel ervaring met het aanbieden van beroepsopleidingen. VDAB  kan leerlingen op werkvloeren en opleidingsvloeren vorming aanbieden met hedendaagse apparatuur (“bouwopleiding met hedendaagse graafmachines”, dixit Leroy), kan paden effenen naar bedrijven die op zoek zijn naar nieuwe krachten in de secundaire, tertiaire en quartaire sector, en kan voor leerlingen die echt schoolmoe zijn een nieuwe start in een nieuwe omgeving betekenen.

Maar er is meer.  Het VDAB-idee moet  alle betrokkenen opnieuw doen nadenken over de integratie van beroepsopleiding en algemene vorming.  Het was opvallend dat de eerste reacties op het voorstel, hoe positief ook, meteen benadrukten dat de leerlingen ook “onderwijs” moeten krijgen.  Die “ook” is erg intrigerend: het kleine woord suggereert dat “onderwijs” en “beroepsopleiding” twee aparte, gescheiden processen zijn.  De vraag is of die scheiding wel zo gewenst is.

De VDAB-opleiding van volwassen anderstalige werklozen in Vlaanderen toont al jaren aan dat onderwijs en beroepsopleiding op slimme wijze in mekaar verweven kunnen worden. VDAB biedt anderstalige volwassen werklozen niet alleen een beroepsopleiding, maar tevens een opleiding Nederlands als tweede taal voor de opleidings- en werkvloer. De anderstaligen krijgen eerst een intensieve schakelcursus ‘Nederlands voor de opleidingsvloer’, en krijgen tijdens de eigenlijke beroepsopleiding een geïntegreerde taalcoaching, zodat zij het Nederlands verwerven dat ze nodig hebben om het beroep goed uit te oefenen. In het wereldje van het onderwijs Nederlands als tweede taal gelden de VDAB-opleidingen voor anderstalige werklozen als een schoolvoorbeeld van behoeftengerichte (de cursisten leren het Nederlands dat ze nodig hebben voor een specifieke opleiding) én geïntegreerde (de cursisten leren taal terwijl ze andere relevante competenties opdoen) taalcursussen. En tegelijkertijd wordt er sterk geschaafd aan bepaalde werkattitudes (in groep leren werken, op tijd zijn….), aan maatschappelijke en interculturele vorming, en aan technologische vorming. Beroepsopleiding en onderwijs worden geïntegreerd en profiteren van mekaar: het “onderwijs” wordt door de cursisten als relevanter én aanschouwelijker (dus begrijpelijker en bevattelijker) ervaren, de “beroepsopleiding” focust op het algehele functioneren van de cursist en de algehele persoonlijkheidsontwikkeling.

Als we echt warmlopen voor het VDAB-idee, dan moeten we dus meteen ook nadenken over de invulling van PAV (Project Algemene Vakken), dat in veel BSO-richtingen hét onderwijsvak is waarbinnen aan de algemene vorming van de leerlingen wordt gewerkt. PAV kan veel opleveren, maar vooral als het eigentijds wordt opgevat (en inhouden behandelt die écht relevant zijn voor de jongeren), verbindingen zoekt met de beroepsopleiding, en de ‘drive’ en contextualisering van de beroepsopleiding gebruikt om met de leerlingen aan cruciale 21ste-eeuwse competenties te werken (geletterdheid, technologische ontwikkeling, sociale vaardigheden…).   PAV zou dus –gedeeltelijk – mee naar de opleidingsvloer kunnen verhuizen, en omgekeerd.

De scheiding van “manuele arbeid” en “intellectueel werk”  huist diep in de onderbuik van vele Vlamingen. Ze ligt aan de basis van de verschillende waardering van het aso, tso en bso.  Dat verschil in waardering wordt al heel snel in ons lager onderwijs geïnstitutionaliseerd: manuele vaardigheden vormen – reeds daar – slechts een klein onderdeel van “muzische vorming” en tellen niet of nauwelijks mee voor het bepalen van onderwijsresultaten en beslissingen rond doorstroming. Intellectuele vaardigheden (de cognitieve benadering van taal, rekenen én wereldoriëntatie) wegen vanaf het begin van het lager onderwijs zwaar door: in het lessenrooster, in het huiswerk, op het rapport, in de waardering van wat echt belangrijk is op school. Het is dat verschil in gewicht dat veel ouders doet beslissen om hun kinderen eerst de algemene (cognitieve) vorming in het secundair onderwijs te laten volgen, en datzelfde verschil in gewicht dat veel jongeren (vaak na  een reeks faalervaringen) een eerder negatieve keuze doet maken voor “BSO”.  Maar in de 21ste eeuw is die scheiding wereldvreemd: de zogenaamde “manuele” beroepen zijn hoogtechnologisch geworden, en vereisen evenzeer cognitieve inzichten, planningsvaardigheden, communicatievaardigheden, samenwerkingsvaardigheden, en probleemoplossende competenties. Dat heeft niet alleen tot gevolg dat het onderwijs van beroepscompenties om de integratie van technisch-, beroeps- en algemene vorming smeekt, maar ook dat daardoor “manuele” en “technische” activiteiten vaak een heel dankbare, concrete context bieden om abstracte inzichten op te enten. Technologische en manuele vorming worden dan de sokkel waarop cognitieve ontwikkeling kan stoelen. Als het basisonderwijs en de hervormde eerste graad echt mee met de tijd wil zijn, moet ze het debat dus durven aangaan over de wereldvreemde breuk tussen technologische en cognitieve vorming, en over de gewichten die we vanaf het begin in het huiswerk, het rapport, het curriculum en de schoolbeleving van kinderen en jongeren deponeren.

VDAB? Zeker verder over nadenken dus! Maar dan liefst meteen integraal, en zonder onnodige, wereldvreemde en onproductieve schotten tussen “beroepsopleiding” en “algemene vorming”: VDABAV dus…

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s