Vanaf vandaag moeten alle leerlingen die beginnen aan het lager onderwijs en het secundair onderwijs verplicht gescreend worden op hun taalcompetenties Nederlands. Goed idee? Om die vraag te beantwoorden, is het een goed idee om met concretere vragen te werken.
1. Waartoe dient de taalscreening?
Als een tennisleraar twee nieuwe leerlingen krijgt die hij van haar noch pluim kent, laat hij die twee even een kort partijtje spelen, zodat hij weet wat de leerlingen al goed kunnen en wat niet, en hij zijn onderwijs daar vervolgens op kan afstemmen. Dat klinkt als de logica zelve. Zo ook dus in taalonderwijs: de taalscreening kan ertoe bijdragen dat schoolteams een goed beeld opbouwen van de reeds aanwezige taalcompetenties van de instromende leerlingen, zodat de leerkrachten weten wie wat al kan en het onderwijs daar beter op kan worden afgestemd. Welke leerling heeft welke ondersteuning nodig? Op welke punten vallen alle leerlingen te zwak uit? Welke sterke leerlingen kunnen straks welke minder goede leerlingen helpen? Als de beginscreening later op het jaar wordt opgevolgd met een volgende meting, dan kan zelfs ontwikkeling van leerlingen in kaart gebracht worden, en kan die informatie opnieuw een licht werpen op de effectiviteit van het onderwijs. Dat zet een team aan om verder na te denken hoe haar onderwijs (voor bepaalde leerlingen of voor alle leerlingen) nog effectiever, motiverender en uitdagender kan worden gemaakt.
2. Wat moet er gescreend worden?
De cruciale taalcompetenties die er echt toe doen: de taalcompetenties die leerlingen moeten ontwikkelen om mee te kunnen in het onderwijs, om in de samenleving volwaardig te kunnen functioneren, en om zich als mens te ontwikkelen. In de 21ste eeuw betekent dat onder andere leren (kritisch) omgaan met informatie uit verschillende bronnen en daar verslag over uitbrengen: dat is een taalcompetentie die opgroeiende jongeren binnen en buiten de school voortdurend moeten bovenhalen, maar waarin de Vlaamse jeugd nog niet uitblinkt, zo blijkt uit periodieke peilingen. De screening kan dus best niet verengd worden tot wat makkelijk toetsbaar en verbeterbaar is, maar niet echt cruciaal. Voor een schoolteam is de verplichte taalscreening daarom een prikkel die hen aanzet tot nadenken over wat zij als de cruciale taalcompetenties van de 21ste eeuw beschouwt.
3. Hoe moet er gescreend worden?
Zo direct mogelijk, en op zo’n manier dat de jongeren kunnen tonen wat ze in huis hebben. Wie wil weten of jongeren goed kunnen begrijpend lezen, kan best werken met interessante teksten waaraan doelgerichte, zinvolle vragen worden vastgehangen, en wie wil evalueren of de jongeren hun mening kunnen uiten, doet er goed aan hen te observeren tijdens een discussie of debat over een onderwerp dat hen beroert en waarover ze wat te vertellen hebben. Wie wil weten of de leerlingen een helder briefje kunnen schrijven, heeft niet genoeg aan een spelling- of woordenschattoets. Het kan ook erg verrijkend zijn om meer te weten te komen over de interesses, motivaties en attitudes van de leerlingen. Wie een begrijpend-leestoets aanvult met een bevraging van de leesvoorkeuren van de leerlingen, kan later veel gerichtere suggesties doen om leerlingen aan het lezen te krijgen. De screening kan dus veel meer dan een momentopname zijn, en kan met een slimme combinatie van korte observaties, toetsen en zelfs korte gesprekjes leiden tot een breed beeld van het taalprofiel van de leerlingen. Met zulk een breedbeelopname is het ook makkelijker om aan leerlingen uit te leggen dat je als leerkracht allerlei gegevens verzamelt die je helpen om hen beter vooruit te helpen.
4. Wat doen met de resultaten?
Positieve energie voor taalleren aan leerlingen geven. Dat kan op vele manieren: samen met collega’s nadenken over allerlei manieren om de taallessen zo interessant, motiverend en uitdagend te maken (op basis van wat nu geweten is over de leerlingen); nadenken over binnenklasdifferentiatie zodat tijdens die taallessen alle leerlingen op hun niveau uitgedaagd en ondersteund kunnen worden; nadenken met alle collega’s over hoe in alle vakken aan de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid van de leerlingen kan worden gewerkt (de taalscreening opvolgen is heus niet alleen een taak voor de leraar Nederlands); nadenken over plezierige buitenschoolse activiteiten die taalstimulerend zijn. En pas als die denkoefeningen zijn afgerond en geïmplementeerd in de klas ook nadenken over de extra, individuele remediëring van taalzwakke leerlingen buiten de lesuren. En daarbij vermijden dat tijdens zulke individuele remediëring de lat te laag komt te liggen, en het plezier voor de leerling afneemt.
Leerlingen beginnen met veel positieve energie aan het eerste leerjaar van het lager of secundair onderwijs. De verplichte taalscreening is een kans voor schoolteams om cruciale informatie over leerlingen te vergaren en het onderwijs daar positief op af te stemmen. Het is maar te verhopen dat de taalscreening de positieve leerenergie van leerlingen niet wegzuigt, bijvoorbeeld door de leerlingen meteen het etiket “taalzwak” op te kleven en de leeromgeving te verarmen. In tennistermen: Het is maar te verhopen dat de opslag binnen wordt geslagen.