In De Standaard verschenen vorige week de opiniestukken van 2 misnoegde leerkrachten. Volgens de ene (Jirka Claessens) mogen leerkrachten steeds minder kennis overdragen, volgens de andere (Tom De Bleye) mogen ze steeds minder kritiek geven op het onderwijssysteem. Hoeveel lezers dachten impulsief dat het slecht is gesteld met het Vlaams onderwijs en dat het gros van onze leraren zichzelf elke dag verzuurd, monddood en gefrustreerd naar het werk sleuren? Hoe representatief zijn de ontboezemingen van Jirka Claessens en Tom de Bleye voor het hele lerarenkorps in Vlaanderen?
Ik zou de persoonlijke toer kunnen opgaan en vertellen over de tientallen enthousiaste en bevlogen leerkrachten die ik het afgelopen jaar tijdens een lezingenreeks ontmoette en die bezield timmeren aan een eigentijds, leerlinggericht en kwaliteitsvol onderwijs voor de 21ste eeuw. Ik zou de lezer ook kunnen uitnodigen om de website van Klasse te openen en bij de filmpjes ven “Leraar van het jaar” vast te stellen hoeveel leerkrachten zich elke dag bevlogen en met veel goesting voor hun leerlingen inzetten. Maar ik ben een wetenschapper. Ik kijk dus liever naar het meest recente TALIS-onderzoek waarin een representatief staal van leraren basis- en eerste graad secundair onderwijs over hun beroepsbeleving werd bevraagd. Daaruit blijkt dat 95% van de leraren tevreden zijn met hun job.
Dat lijkt te suggereren dat De Bleye en Claessens tot de kleine minderheid van misnoegden behoren en we ons niet in onze koffie hoefden te verslikken toen we hun opiniestukken lazen. Toch hebben ze een punt. Beiden voelen zich in hun pedagogische autonomie bedreigd. Volgens de onderwijspsychologen Vansteenkiste en Soenens (2015, 50) gaat autonomie om “het ervaren van psychologische vrijheid en keuze bij het uitvoeren van een activiteit”. Een groter gevoel van autonomie gaat gepaard met een sterkere intrinsieke motivatie en hoger welbevinden. Een nadere blik op het onderzoek naar de tevredenheid van Vlaamse leerkrachten geeft aan dat talrijke aspecten van het Vlaamse onderwijssysteem de autonomie en tevredenheid van leraren bedreigen. Dat brengt mij tot de volgende resem concrete aanbevelingen.
- Leraren moeten sterker vertegenwoordigd zijn in schoolbesturen. TALIS geeft aan dat we in vergelijking met het buitenland slecht scoren op dit vlak. Moeten we niet strenger zijn en via quota meer leraren een sterkere stem geven in de bestuursorganen die vaak ingrijpende beslissingen over hun job nemen?
- Leraren moeten door hun schooldirecties actief worden betrokken bij het uittekenen van het zorgbeleid, taalbeleid, ICT-beleid… van hun school. Leraren zijn geen pure uitvoerders van beleidsplannen die boven hun hoofden worden uitgetekend, maar mede-architecten.
- De overheid moet sneller en voortvarender zijn met het beperken van de administratieve last van leerkrachten. Volgens een peiling van uitgeverij Plantyn en De Standaard is administratieve last (onder andere rond leerplandoelen) een echte stoorzender voor veel leraren.
- De onderwijskoepels moeten verder op de ingeslagen weg en de leerplannen ontvetten en hervormen. Leerplannen moeten leraren gidsen, niet verstikken. Leerplannen moeten leraren inspireren en wapenen om de beste beslissingen te nemen voor hun leerlingen, eerder dan uniforme beslissingen op te dringen. Leerplannen en eindtermen moeten leraren ook in heldere termen aangeven welke kennis (ja, kennis!), vaardigheden en attitudes écht cruciaal zijn in het hedendaagse onderwijs.
- Inspectieleden moeten tijdens doorlichtingen leraren de ruimte geven om met woorden en daden (eerder dan met afvinklijsten) te tonen en verantwoorden hoe ze hun pedagogische autonomie aanwenden om met hun leerlingen de centrale doelen van het curriculum te halen.
- Methodemakers moeten zich bescheidener opstellen. Methodes zijn per definitie niet actueel. Op het moment dat een school een handboek in gebruik neemt, zijn de teksten in het handboek minstens vijf jaar oud. En methodes zijn niet aangepast aan de specifieke context waarin een leraar lesgeeft. Een methode is dus een hulpmiddel, geen keurslijf, en ervan afwijken moet kunnen zonder dat een leraar zich meteen paniekerig afvraagt of een ander keurslijf (het leerplan) nog wel gerespecteerd wordt. In tijden waarin het internet onvermoede mogelijkheden aan leraren biedt om hun lesinhouden te actualiseren, moeten uitgeverijen overwegen om van elke methode ook een light-versie aan te bieden.
- Pedagogisch begeleiders en onderwijsondersteuners moeten leraren begeleiden tot op de klasvloer en hen praktijkgericht bijstaan in het uitbreiden van hun professionele deskundigheid.
- Leraren moeten in hun taakinvulling meer ruimte krijgen voor samenwerking en overleg met collega’s. Teambuilding bevordert jobtevredenheid en kan het oordeelkundig vermogen van leraren sterk voeden. Autonomie is geen synoniem van isolement.
Goed onderwijs staat of valt met goede leraren. Goed onderwijs begint en eindigt bij de kwaliteitsvolle, leerrijke interactie tussen leraar en leerlingen. Alles wat leraren daarvan afleidt, en wat hen daarbij niet inspireert of motiveert, is onnodige ballast. Weg ermee. De talloze bevlogen, gemotiveerde leerkrachten die Vlaanderen rijk is, verdienen veel respect en veel ondersteuning.
(Deze tekst verscheen als opiniestuk in de krant De Standaard op woensdag 14 juni 2017):
http://www.standaard.be/cnt/dmf20170613_02923922
hoi, er staat een klein typfoutje in je tekst de filmpjes ven “Leraar van het jaar”
groeten carmen
>
Dit is op Uitgeverij Acco herblogden reageerde:
“Leerplannen moeten leraren gidsen, niet verstikken.” (opiniestuk in De Standaard)
Goed nuanceringen, Kris, de lezersbrieven geven emoties weer waarvoor ik respect heb, maar ze dreigen een te eenzijdig beeld te geven van wat in onderwijs leeft (zoals dat wel vaker gaat met lezersbrieven, daar niet van). Ik wil aan jouw conclusies en adviezen nog bevindingen van recent Brits onderzoek toevoegen, die ik tijdens een reviewstudie heb ontdekt. Ze gaan over het mechanisme dat jonge leraren op kort of lange termijn belet datgene te doen waarvoor ze zijn opgeleid: lesgeven vanuit de sociaal constructivistische leertheorie. Kort gezegd komt het hierop neer dat de vele jaren die wij allemaal (en dus ook aspirant-leraren) in de klas doorbrengen, een heel sterke impact hebben op onze visie op onderwijs en hoe we later, als leraar, voor de klas staan. Die ervaring is bij de overgrote meerderheid gelijkaardig en komt qua didactiek neer op een verouderd en weinig constructief model van veel zitten, zwijgen en luisteren, vooral antwoorden geven op gesloten vragen, heel veel individueel leren en een realiteit exploreren die kunstmatig is opgesplitst in véél vakken en daardoor vaak abstract of weinig relevant overkomt. Daar kan een moderne lerarenopleiding, die vanuit het sociaal constructivisme al sinds de jaren 90 volop inzet op gevarieerde werkvormen, gebruik van de juiste leermiddelen (waaronder ICT), kennisopbouw i.p.v. tot passiviteit dwingende kennisoverdracht, Socratisch redeneren en argumenteren enz. zelden tegenop. Ons onderwijssysteem bestendigt grotendeels, door zijn organisatie, structuur en ook wel door een zekere onwetendheid van wie het mee in stand houdt, dat verouderde model. Het vergt creativiteit, durf en zeg maar gezonde rebellie om het anders te (willen) doen, dat hoor ik van afgestudeerden. Vaak botsen ze dan tegen zoveel weerstand dat ze op duur zelfs het onderwijs verlaten, wat werkelijk doodjammer is. Het onderzoek dateert van 2011 en is uitgevoerd door Fisher, A. T. (2011). Creating an articulate classroom: examining pre-service teachers’ experiences of talk. Language and Education, 25(1), 33-47. Haar invalshoek is het aanleren en samen met leerlingen gebruiken van zogenaamde ‘exploratory talk’, waarnaar ik de voorbije twee jaar ook onderzoek naar heb gedaan via experimenten in verschillende klassen. Want laat nu net het systematisch inbouwen van die gespreksvaardigheden in de klas tegen hardliners van die verouderde didactiek ingaan…
Zeer interessant en voer tot nadenken voor alle lerarenopleiders!
Beste Kris
Bedankt voor je sterk opiniestuk. Nagels met koppen.
Ik vind zelf dat het deugd doet dat leraren zich roeren. Dat ze in hun pen kruipen om te delen wat ze vinden en voelen. Hoe exemplarisch ook.
En ja, als ik die stukken lees, wil ik uiteraard graag nuance brengen, verklaren, een groter verhaal schetsen, het oneens zijn. Maar soms moet ik gewoon zwijgen en laten binnenkomen wat er staat.
Dat schreef ik ook in dit blogbericht: https://www.schoolmakers.be/leraren-schrijven-het-van-zich-af/.
Groeten
Saskia Vandeputte
Bedankt Saskia voor het delen van je blogbericht!
Beste Kris
uw uitspraak “Op het moment dat een school een handboek in gebruik neemt, zijn de teksten in het handboek minstens vijf jaar oud ” wil ik graag wat nuanceren. Als mede-auteur van een schoolboekenreeks durf ik stellen dat boeken vaak ook zeer snel een update krijgen, op voorwaarde dat ze “goed in de markt liggen”. Als een uitgeverij met een grote stock blijft zitten, zijn teksten inderdaad wel sneller oud/out. Bovendien werken tal van uitgevers jaargewijs. D.w.z. dat ze niet een hele reeks (voor de zes jaren) klaarstomen.
Een methode is een leidraad, maar vooral ook voor mensen die meerdere vakken geven, een handig hulpmiddel. Elke methode staat of valt (net zoals elke les trouwens) met de aanpak van de individuele leraar.
vriendelijke groeten
Kris Merckx