“Talenbeleid” of “gezamenlijke taalpraktijk”?

En wat als we de term “talenbeleid” nu eens afvoeren? Wat als we – na lectuur van de inspectierapporten – erkennen dat de term “talenbeleid” bij te veel leerkrachten alleen maar een associatie met beleid oproept, met plannen die in directiekamers worden geschreven en niets met de klaspraktijk hebben te maken? Wat als we in dezelfde beweging erkennen dat de slogan “elke leerkracht een taalleerkracht” meer kwaad dan goed doet? Als de modale aardrijkskundeleraar die slogan eng interpreteert als “nu moet ik ook dt-fouten verbeteren” en de modale politicus dat nu ook al begint te doen, is het hoog tijd om het geweer van schouder te verwisselen…

Wat is de kern van deze zaak? De klaspraktijk, en wat daar met taal wordt gedaan. Door de leraar talen, ja, maar ook door de leraar geschiedenis en technologische opvoeding en alle andere leraren. Die gebruiken allemaal taal om les te geven, instructies te verwoorden, testen af te nemen, theorieën en modellen uit te leggen…. “Iedere leraar een intensieve taalgebruiker”, dus. En al die leraren laten hun leerlingen schrijven, presenteren, luisteren, begrijpend lezen… Ze hebben dus allemaal kansen om hun leerlingen daarrond te begeleiden. Geen wonder dus dat veel talige doelen in de nieuwe eindtermen niet onder het leergebied Nederlands vallen, maar onder de transversale (generieke) eindtermen….

Er zijn dus, grosso modo, twee opties. Ofwel doet iedere leraar met taal zijn eigen ding achter zijn eigen gesloten ramen en deuren, ofwel wordt er gestreefd naar afstemming en wederzijdse versterking. Naar een meer gezamenlijke taalpraktijk.

Hoe daaraan beginnen? Door bijvoorbeeld een of meer van de onderstaande concrete ideeën in de praktijk (ja, de klaspraktijk) om te zetten:

  1. Leraren van verschillende vakken proberen bewuster om te gaan met hun instructietaal in de klas en werken daarrond samen. Leraren zoeken bijvoorbeeld in overleg binnen vakwerkgroepen, maar ook over vakwerkgroepen heen, naar concrete manieren om in de klas bewuster met abstracte, complexe instructietaal om te gaan. Ze proberen samen (over vakgrenzen heen) concrete werkvormen uit om de principes van taalgericht vakonderwijs (contextualiseren, interactie, taalsteun) in hun klaspraktijk in te voeren, en bekijken samen wat daarvan het effect op de leerlingen en op de kwaliteit van hun lessen is. Ze wisselen succesvolle ideeën gratis en voor niets met elkaar uit. Ze voeren bewust teamteaching in om elkaar op dat vlak te kunnen observeren en verrijken, en om er na de les samen over te reflecteren. Waarom ze dat zouden doen? Om beter vakonderwijs te geven, natuurlijk!
  2. Leraren van verschillende vakken plegen overleg over een gemeenschappelijke aanpak van cruciale taalvaardigheden. Bijvoorbeeld, voor “leerlingen leren  presentaties geven” werken de leraren van verschillende vakken een gezamenlijke kijkwijzer met 5 succescriteria uit. Zo krijgen de leerlingen veel meer uniforme feedback over vakgrenzen heen. Als ook de leerlingen die succescriteria kennen, kunnen ze zichzelf beter monitoren, andere leerlingen feedback geven en hun leerproces in eigen handen nemen. Idem voor het schrijven van een verslag: leraren van alle vakken kunnen afspreken op een uniforme manier met succescriteria te werken en op basis daarvan feedback te geven. Als de leraren van de verschillende graden er dan ook nog eens in slagen om de succescriteria gaandeweg te verstrengen, dan ontstaat er zelfs een coherente groeilijn over leerjaren heen.
  3. De leraren Nederlands en vreemde talen stemmen hun taallessen intensiever op mekaar af. In de taalvakken wordt immers het vergrootglas op taalcompetenties gelegd. Of het nu draait om het onderwijs van leesstrategieën, het genieten van literatuur, spelling of het inzoomen op schrijfprocessen, leerlingen hebben er veel bij te winnen als de leraren Nederlands en vreemde talen hun vergrootglasmomenten beter op elkaar afstemmen: qua terminologie, qua timing, qua eisen die aan de leerlingen worden gesteld, qua succescriteria die naar voor worden geschoven of de manier waarop er feedback wordt gegeven… Leraren Nederlands en vreemde talen kunnen sommige van hun lessen ook thematisch aan mekaar linken: bijvoorbeeld, teksten over eenzelfde onderwerp in diverse talen kritisch doornemen en zo leren met een overvloed aan informatie omgaan. Klachtenbrieven schrijven? In drie talen tegelijkertijd, met de leraren van de drie vakken in dezelfde grote ruimte: er zijn scholen die het al doen…
  4. De taalcompetenties van de leerlingen worden door het volledige lerarenteam opgevolgd. “Kritisch met geschreven informatie leren omgaan” of “uiting geven aan je eigen gevoelens” zijn in de nieuwe versie transversale eindtermen, die in alle vakken een plaats krijgen en ingeoefend kunnen worden. Dat betekent dus ook dat alle leraren observaties kunnen verrichten en de prestaties en groei van leerlingen kunnen opvolgen. De evaluatie van zulke taalcompetenties gebeurt dus idealiter samen: zo kan er op basis van veel rijkere data een oordeel geveld worden en kan op basis daarvan veel beter bepaald worden hoe het onderwijs in diverse vakken beter moet voor individuele leerlingen, of voor hele groepen. En zo kan deze maatregel een invloed hebben op maatregelen 1-3 van hierboven.
  5. De leraren beslissen samen hoe met meertaligheid in de klas en op school wordt omgegaan. Eerder dan dit over te laten aan het initiatief van individuele leraren, en zo een verwarrende, inconsistente praktijk te creëren (en vervolgens te zeggen dat er geen beleid is), maken leraren, bij voorkeur samen met hun leerlingen, aan het begin van het schooljaar heldere afspraken over hoe er tijdens alle lessen en op de speelplaats met meertaligheid wordt omgegaan. Wanneer zijn vertaalwoordenboeken toegelaten? Wanneer mogen leerlingen hun eigen thuistaal spreken, en wanneer niet?

Bij gebrek aan een betere term, noem ik 1 tot 5 voorlopig de 5 armen van een gezamenlijke taalpraktijk. Ik maak me sterk dat als de leraren van een schoolteam voor een aantal van deze armen een echt gezamenlijke taalpraktijk ontwikkelen, daar organisch iets zal uitgroeien wat pedagogen een “taalbeleid” noemen.

 

 

Advertentie

3 gedachten over ““Talenbeleid” of “gezamenlijke taalpraktijk”?

  1. Klopt het, maar ontbreekt literatuur en liefde voor taal helemaal in dit overzicht en wordt talenbeleid sowieso al niet te vaak verengd tot iets functioneels met als gevolg de huidige instorting van aantal mensen die bijvoorbeeld Nederlands verder willen studeren.

  2. Bedankt voor je reactie, Pedro, en ik heb de liefde voor literatuur met veel liefde en plezier toegevoegd aan de tekst. Maar ik ben het niet eens met je analyse dat de verenging tot “iets functioneels” tot de huidige instorting van het aantal studenten leidt. Ik zou – op basis van onderzoek naar de praktijk van literatuuronderwijs – evenzeer kunnen beweren dat de instorting net te maken heeft met de docerende, leerkrachtgedomineerde manier waarop de “liefde voor literatuur” nog door veel leerkrachten wordt overgebracht. Dit is de 21ste eeuw: de jeugd aanvaardt het steeds minder dat een autoriteit één bepaalde interpretatie en beleving van een gedicht, een roman, een kortverhaal naar voor schuift als dé interpretatie. Onderzoek toont duidelijk aan dat net dat soort van literatuuronderwijs aan het leesplezier en de liefde voor literatuur van jongeren een dodelijke knak geeft…..

  3. “Iedereen taalcompetent” (visietekst taalunie op het onderwijs van het Nederlands in de 21ste eeuw) is in dit verband een aanrader, met een pleidooi voor een duidelijke component literatuurbeleving. Overigens, de dooddoener dat het vak Nederlands is gereduceerd tot vaardigheidsonderwijs gaat ook veel te kort door de bocht. Een van de problemen van het vak is dat er ook onvoldoende doortastend aan vaardigheden wordt gewerkt. Zie in dit verband mijn recente blogbericht over schrijfvaardigheidsonderwijs: hét probleem is dat er te weinig echt kwaliteitsvol schrijfvaardigheidsonderwijs wordt aangeboden. In de masterscriptie van Eva Steurbaut braken studenten de huidige methodes Nederlands tot op het bot af: kinderachtige invuloefeningetjes in werkboekjes die niets met echt deftig vaardigheidsonderwijs te maken hebben… Dat stemt tot nadenken. Als Hans Bennis zegt dat het vak Nederlands op de schop moet, dan heeft hij een punt!

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s