Een taalbad voor niet-Nederlandstalige kleuters, werkt dat wel?

De NVA wil (zo betoogde Zuhal Demir onlangs) dat kinderen die het Nederlands onvoldoende beheersen na de kleuterschool een jaar lang een verplicht taalbad volgen waarbij ze alleen maar Nederlands krijgen. Onder taalwetenschappers wekt zulk een uitspraak minstens twee fundamentele vragen op: (1) Wat wordt er eigenlijk met een taalbad bedoeld? (2) Is er voldoende empirische evidentie dat zo’n taalbad werkt voor niet-Nederlandstalige kleuters?

Vraag 1 is lastig te beantwoorden omdat de term “taalbad” door de Vlaamse overheid (o.a. in het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997) erg vaag wordt omschreven. Op de site van het departement onderwijs lezen we dat een taalbad slaat op “de voltijdse en intensieve onderwijsactiviteiten die tot doel hebben de leerling door onderdompeling in de onderwijstaal deze onderwijstaal te laten verwerven, dit in functie van een snelle integratie in de reguliere onderwijsactiviteiten. In het taalbad kunnen tijdens de onderdompeling in de onderwijstaal uiteraard ook de leerinhouden van andere leergebieden aan bod komen, maar de focus van het taalbad moet op de taalverwerving liggen.” Uit de verdere toelichting op dezelfde website, en ook uit de uitspraken van Zuhal Demir, valt op te maken dat het over een aparte klas gaat waarin “Nederlandsonkundige” (excuus voor de lelijke term) kinderen samen ondergedompeld worden in Nederlandstalig onderwijs en waar de focus maximaal ligt op taalverwerving. Het kan daarbij gaan om een andere school dan de school waar het kind regulier is ingeschreven. Dit alles roept de vraag op in wat voor soort omgeving die kinderen dan al die tijd in de reguliere kleuterklas hebben gezeten: was dat dan geen Nederlandstalige omgeving met een sterke nadruk op taalverwerving Nederlands? Was de reguliere taalklas dan een druppelende douche? Hoe dan ook, het lijkt hier dus eigenlijk te gaan om een aparte onthaalklas voor anderstalige kleuters die via een strakke focus op taalverwerving Nederlands voorbereidt op het eerste leerjaar.

Vraag 2 (Werkt een taalbad voor kleuters) is ook lastig te beantwoorden, omdat er niet echt veel rechtstreekse empirische evidentie bestaat die het effect van zulke taalbaden rigoureus vergelijkt met andere aanpakken voor kleuters. Maar het vele indirecte onderzoek naar de factoren die vroege tweedetaalverwerving bevorderen, wijst wel in een duidelijke richting, en die pleit niet voor het taalbad dat hierboven wordt voorgesteld (zie bijvoorbeeld het overzichtsartikel van Saunders, Goldenberg & Marceletti (2013) in American Educator of de overzichtswerken van Rod Ellis over tweedetaalverwerving):

  • De beschikbare empirische evidentie geeft aan dat kleuters het snelst en het meest efficiënt een taal leren als gerichte taalactiviteiten (bv. directe woordenschatinstructie) gecombineerd worden met een rijke variëteit aan interessante, motiverende activiteiten (spel, beweging, zang, knutselactiviteiten…) waarbij taal gebruikt wordt om die activiteiten te verrijken, te begeleiden en te organiseren. Saunders, Goldenberg & Marceletti pleiten daarom voor een blok directe taalinstructie per dag (bv. van een uur) gecombineerd met activiteiten in de reguliere en heterogene klasgroep voor de rest van de dag. Zij pleiten er ook voor dat de gerichte taalinstructie voor sommige leerlingen doorheen het hele basisonderwijs wordt volgehouden (bv. binnen vormen van differentiatie)
  • Aparte onthaalklassen nemen voor de kleuters in kwestie een ontzettend belangrijke bron van taalaanbod weg: de andere kleuters die beter de instructietaal onder de knie hebben dan de “Nederlandsonkundige” leerling. Kleuters pikken heel veel taal van mekaar op, en kleuters worden bovendien sterk gemotiveerd om een nieuwe taal te leren als ze met die taal nieuwe vriendschappen kunnen sluiten.  Geen betere omgeving voor kleuters om Nederlands te leren dan een omgeving vol met kinderen die beter Nederlands spreken dan zijzelf…
  • In aparte onthaalklassen bestaat het gevaar dat de verwachtingen van de leerkracht dalen, en dat de leerkracht (vaak onbewust en ongewild) het eigen taalaanbod onnodig gaat oververeenvoudigen, de kleuters te makkelijke en oninteressante taaltaken gaat geven, en de nadruk té expliciet en té eenzijdig op taal alleen komt te liggen. Met andere woorden, dat er een verarmde taalleeromgeving ontstaat. Dat is de wellicht de grootste paradox van te sterk op (alleen maar) taal gefixeerde klassen.
  • In aparte onthaalklassen ontstaat het gevaar dat het kind zelf zichzelf gaat identificeren als een probleemleerling, die zwak is voor het leren van het Nederlands, en daardoor minder vertrouwen krijgt in het eigen taalleerpotentieel.
  • Taalonderwijs voor kleuters werkt het sterkst als het uitgaat van motiverende activiteiten waarin de nadruk op betekenisvol taalgebruik ligt (met een rijk taalaanbod, voldoende kansen voor taalproductie en feedback op die taalproductie) en waarbij de aandacht voor vorm en woordenschat wordt ingebed in die betekenisvolle activiteiten.

Dus, op basis van deze Fact Check, twee aanbevelingen:

  • Politici moeten duidelijker en preciezer zijn als ze de term “taalbad” laten vallen, en concreter omschrijven wat ze precies met de term bedoelen.
  • Politici moeten akte nemen van het beschikbare onderzoek, en de besluitvoering rond taalbaden voor kleuters afstemmen op wat we ondertussen allemaal weten over hoe kleuters het best en het snelst een nieuwe taal leren. En ook hier geldt dat wat electoraal soms het best klinkt, in het onderwijs niet altijd het best werkt….

Een gedachte over “Een taalbad voor niet-Nederlandstalige kleuters, werkt dat wel?

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s