TALIS 2018: Van NA-scholing naar actieve, gezamenlijke IN-service training

Welk soort professionaliseringsinitiatief heeft volgens leraren de grootste impact op hun klaspraktijk, de verhoging van hun professionele deskundigheid en hun gevoel van doeltreffendheid? TALIS 2018 – het grootschalige onderzoek van OESO naar de beroepsbeleving van leraren (inclusief die in Vlaanderen) – schetst een scherpe paradox: het soort professionaliseringsinitiatief dat de meest duurzame impact heeft, is het soort initiatief waaraan leraren relatief weinig deelnemen, en het soort initiatief waaraan ze relatief vaker deelnemen, heeft minder impact.

Vier kenmerken van professionaliseringsinitiatieven (PI’s) die door leraren effectief worden bevonden, worden in het TALIS-rapport naar voor geschoven:

  1. De inhoud: PI’s gaan bij voorkeur over concrete inhouden die sterk gerelateerd zijn aan het vakgebied en onderwijsinhouden van de deelnemende leraren, en die aansluiten bij hun voorkennis. Er wordt liefst een sterke link gelegd met concrete klaspraktijken (waarin die inhouden onderwezen worden) en met concrete leerdoelen op leerlingniveau. Bij voorkeur wordt ook aangesloten bij de leervragen die de deelnemende leraren hebben, en wordt de inhoud helder en coherent gestructureerd.
  2. Actief en coöperatief leren: PI’s die volgens leraren de meeste impact hebben, maken gebruik van actieve werkvormen en geven de deelnemers de kans om het geleerde in de eigen klaspraktijk uit te proberen. Daarbij worden kansen gecreëerd om met collega’s samen te overleggen, collega’s te observeren (of geobserveerd te worden door collega’s), te team-teachen, innoverende werkvormen en ideeën uit te proberen, sociale netwerken met andere leraren te verstevigen en uit te breiden, en dat allemaal in de eerste plaats in de eigen schoolcontext. Op die manier construeren leraren actief nieuwe kennis, vaardigheden en attitudes.
  3. Langere duur: Leraren ontwikkelen naar eigen zeggen meer duurzame competenties als de professionaliseringsinitiatieven langer duren en worden uitgesmeerd over een langere periode, zodat de deelnemers gaandeweg, al doende, en met vallen en opstaan, nieuwe competenties opbouwen.
  4. In de eigen school: Effectieve PI’s worden bij voorkeur – minstens gedeeltelijk – aangeboden en georganiseerd binnen de eigen school, zodat de afstand tussen het geleerde en de toepassing ervan klein blijft. Ook uitwisselingen met andere scholen – liefst scholen die met gelijkaardige uitdagingen worstelen – zijn interessant en inspirerend.

In Vlaanderen blijkt de deelname van leraren aan PI’s die beantwoorden aan deze kenmerken, beperkt te zijn. Het soort nascholing dat leraren bijwonen, is in de eerste plaats – letterlijk – NA-scholing: cursussen en studiedagen die worden bijgewoond op lesvrije uren en dagen. In Vlaanderen blijkt 92.7% van de leraren daaraan deel te nemen. Daartegenover staat dat slechts 35% van de Vlaamse respondenten betrokken is in een formeel geregelde vorm van observatie van, en door, collega’s op de eigen school, slechts 27% deel uitmaakt van collegiale netwerken van leraren die gericht zijn op professionele ontwikkeling en slechts 22% observatiebezoeken brengt aan andere scholen. Hoewel leraren, net als leerlingen, heel veel van elkaar kunnen leren via samenwerkend en observerend leren met collega’s in de eigen schoolpraktijk, toch wordt hier relatief weinig tijd en ruimte voor ingeruimd. Voor Vlaamse leraren blijken de grootste belemmeringen voor meer deelname aan PI’s te zijn: “het is niet te combineren met mijn werkschema” (43%), “het is te duur” (37%), en “ik heb geen tijd omwille van familiale verplichtingen” (30%). Dat lijken alvast belemmeringen te zijn die vallen op te lossen door enerzijds professionele ontwikkeling sterker en structureler in het takenpakket van leraren te verankeren, en anderzijds een mindshift door te voeren bij instanties die nascholingen, pedagogische begeleiding en andere vormen van coaching en professionalisering aan leraren aanbieden.  De basisvraag is dus niet: hoe kunnen wij individuele leraren die bereid zijn om er hun vrije woensdagnamiddag aan op te offeren een zinvolle nascholing aanbieden? De basisvraag is: hoe kunnen we samenwerkende en zoekende teams van leraren in hun eigen school begeleiden – tot op de klasvloer – en versterken in hun gezamenlijke groei naar meer autonomie, professionele deskundigheid, doeltreffendheid, teambuilding, zelfvertrouwen en zelfsturing?

In dit verband valt overigens op dat de Vlaamse deelnemers aan TALIS 2018 relatief weinig “hoge nood” uitdrukken aan professionalisering met betrekking tot specifieke onderwerpen, inclusief een aantal hete hangijzers in het hedendaagse onderwijs. Zo blijkt slechts 12% van de Vlaamse respondenten in de eerste graad secundair onderwijs een hoge nood aan professionalisering te ervaren op het vlak van “lesgeven aan leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften”, en scoren voor diezelfde respondenten alle andere thema’s (zoals de integratie van ICT in het onderwijs, het onderwijzen van vakoverstijgende vaardigheden, evaluatie, klasmanagement) nog lager. Daarmee scoren onze Vlaamse leraren systematisch lager dan het Europees gemiddelde. Is deelnemen aan professionaliseringsinitiatieven voor Vlaamse leraren echt te weinig compatibel met de hoge werkdruk, of ligt (in de ogen van de leraren) de duurzame impact van PI’s gewoonweg te laag? Zo ja, dan valt de kosten-batenanalyse al gauw – en begrijpelijkerwijs – negatief uit…

 

Bronnen:

OECD (2019). Talis 2018 Results. Teachers and school leaders as lifelong learners.  Volume 1. Paris: OECD.

Spruyt, B. e.a. (2019). TALIS 2018 – Vlaanderen Volume 1. Brussel: VUB.

Advertentie

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s