Sven Fabré was in zijn opiniestuk in De Standaard heel scherp over de aanvangsbegeleiding die hij als leraar genoot. Of beter, waarvan hij totaal niet genoot omdat ze niet leerrijk was en te veel gebaseerd op kinderachtige spelvormen. Er dreigt inderdaad een gevaar dat er bij zogenaamde “aanvangsbegeleiding” te weinig erkend wordt dat het gaat om de begeleiding van volwaardige experten die de basiscompetenties van de leraar hebben verworven. Aanvangsbegeleiding kan wel degelijk contraproductieve gevolgen hebben als beginnende leerkrachten worden behandeld als startende studenten tijdens de eerste maand van hun lerarenopleiding, eerder dan als collega’s. Want ze hebben het pokkendruk, die starters. Hun tijd is kostbaar. Het mag hen dus niet kwalijk genomen worden dat ze extra kritisch evalueren hoe een kostbare woensdagnamiddag met “aanvangsbegeleiding” wordt ingevuld als ze tegelijkertijd nog een stapel toetsen hebben te verbeteren, alle resultaten nog in het digitale volgsysteem moeten invoeren en ook nog moeten stilstaan bij de voorbereiding van de 4 lessen die ze morgen moeten geven. Aanvangsbegeleidingssessies die niet verder geraken dan spelletjes en oppervlakkige ervaringsuitwisselingen met de 17 aanwezigen scoren slecht op de kosten-baten-schaal.
Het onderzoek van Charlotte Struyve (KU Leuven) bevestigde dat beginnende leraren wel degelijk ondersteuning nodig hebben: organisatorische én inhoudelijke ondersteuning. Wat organisatorische ondersteuning betreft, hebben directies (i.e. dezelfde directies die nu met de handen in het haar zitten omdat ze geen leerkrachten vinden) een cruciale taak. Ze kunnen beginnende leerkrachten een aantrekkelijk uurrooster aanbieden (en niet slechts de overschotjes na het leggen van de roosters voor de ervaren leerkrachten), beginners (net zoals de ervaren leerkrachten) verlossen van overbodige, nutteloze administratie, hen warm verwelkomen, en vooral, hen zo snel mogelijk een toekomstperspectief te bieden. Wacht niet tot 20 augustus om de jonge leraar die er één schooljaar op heeft zitten te melden of ze een nieuwe opdracht heeft of niet. Voer een volwaardig HR-beleid dat ervoor zorgt dat nieuwe resources niet meteen opbranden.
Wat de inhoudelijke ondersteuning betreft, is het volgens Struyve cruciaal om beginnende leerkrachten teaminterne ondersteuning te bieden, liefst op hun eigen persoonlijke maat. Niet elke beginnende leerkracht heeft dezelfde vragen en behoeften. Beginnende leraren moeten de kans krijgen om op hun lessen, hun lesvoorbereidingen, hun eerste examens en oudercontacten, hun klasmanagement.. diepgaand te reflecteren met ervaren collega’s. Zij moeten samen met hun collega’s (en niet alleen met de “mentor”) samen op zoek kunnen gaan naar de krachtigste werkvormen voor de leerlingengroep die ze voor zich hebben. Bij die reflectie draait het idealiter om tweerichtingsverkeer: pas afgestudeerden brengen niet alleen hun jeugdig enthousiasme, maar ook de kennis van vernieuwende aanpakken én van zeer recent onderwijsonderzoek binnen. Directies die ruimte (fysiek en temporeel) creëren voor gezamenlijk overleg, maken de job van beginnende leerkrachten boeiender en minder vermoeiend.
Hebben schoolexterne experts en begeleiders dan geen rol te spelen? Toch wel. Zij zijn bij uitstek de leveranciers van up-to-date onderzoeksinzichten, nieuwe theoretische raamwerken en pedagogische literatuur die de jonge leerkracht in alle drukte aan zich voorbij moet laten gaan. Zij kunnen onderzoeksgebaseerde “crash courses” aanbieden (denk bv. aan de taalleerkracht Engels die ook een aantal lesuren in de onthaalklas anderstalige nieuwkomers krijgt en die op korte tijd bijkomende competenties rond NNT-onderwijs voor nieuwkomers moet opdoen). Ze kunnen beginnende leraren gidsen naar bruikbare materialen, websites of praktijkgidsen die net verschenen. Ook hier kunnen directies erop toezien dat de ondersteuning door externe experts niet overlapt, noch in functie, noch in inhoud, met wat schoolintern klasnabijer kan worden aangeboden.
De organisatorische en inhoudelijke ondersteuning van beginnende leraren zijn onlosmakelijk met elkaar verweven. Het onderzoek van Marent e.a. (2020) toonde aan dat de contractvoorwaarden van beginnende leraren een stevige impact hebben op hun beeld van hun jobinvulling én hun engagement om volop voor het leraarschap, en het leraar-zijn-in-een-bepaalde school te gaan. Met andere woorden, zonder enig toekomstperspectief zullen beginnende leraren minder geneigd zijn om zich inhoudelijk volop te “smijten”, en dat is begrijpelijk.
Slotsom: directies en collega’s kunnen heel veel voor beginnende leraren betekenen. En omgekeerd. Het binnenschools optimaliseren van de startondersteuning van beginnende leraren lost het lerarentekort niet helemaal op, maar is wel een van dé sleutels.
Dit is op X, Y of Einstein? herblogd.