Lichamelijke opvoeding, Engels, Wiskunde en Wetenschappen: dat zijn volgens het grootschalige Talent-onderzoek de lievelingsvakken van leerlingen van het tweede jaar secundair in het Vlaams onderwijs. Het onderzoek is vooral interessant omdat het inzicht biedt in de drijfveren achter die ranking. Drie factoren drijven boven: het interesseprofiel van de leerlingen (wat vindt een leerling intrinsiek interessant?), hun cognitieve capaciteiten (wat kan een leerling goed?), en de invloed van de omgeving, met name de leerkracht.
Interesseprofiel
De onderzoekers werkten met de RIASOC-vragenlijst. Daarin worden 6 interesseprofielen onderscheiden: (1) Realistisch (voor wie vooral houdt van praktische activiteiten), (2) Intellectueel (voor wie graag dingen onderzoekt), (3) Artistiek (voor wie geniet van kunstzinnige expressie), (4) Sociaal (voor wie graag met mensen omgaat), (5) Ondernemend (voor wie het fijn vindt anderen te overtuigen) en (6) Conventioneel (voor wie graag op een precieze, systematische manier zaken organiseert). Uiteraard kunnen mensen zich in meer dan 1 profiel herkennen. Er bleek een sterk verband te bestaan tussen het interesseprofiel van de leerlingen en hun voorkeuren voor bepaalde vakken op school. Zo bleken leerlingen met een sterke Realistische interesse aangetrokken te worden tot technische vakken, deden leerlingen met een sterke Intellectuele interesse graag wiskunde en wetenschappen en genoten Artistieke leerlingen vooral van kunstzinnige vakken (muziek, Plastische Opvoeding). Ook vakken met een sterke culturele component (Nederlands, geschiedenis) deden het goed bij Artistiek georiënteerde leerlingen. Leerlingen met een Sociale interesse kozen vaak voor taalvakken (Engels), terwijl Ondernemende leerlingen aangetrokken werden tot het vak economie. Leerlingen met een Conventionele interesse toonden dan weer een voorkeur voor wiskunde. De RIASOC-interessetypes bleken daarbij ook meer subtiele verschillen tussen vakken goed te voorspellen: terwijl leerlingen van het Intellectuele type graag wiskunde en wetenschappen deden, appelleerde het vak STEM, waarbij wiskundig-wetenschappelijke inhouden op een meer toegepaste manier worden aangeboden, net aan leerlingen met een sterke Realistische (praktische) interesse.
Cognitieve capaciteiten
Deze tweede factor sluit mooi aan bij een basisinzicht in veel hedendaagse motivatietheorieën, namelijk dat mensen graag doen wat ze goed kunnen. Het vooruitzicht succesvol te kunnen zijn bij het uitvoeren van leertaken, zet mensen aan om energie in de leertaak te investeren. In dit onderzoek werd gewerkt met het verschil tussen vloeiende intelligentie (gerelateerd aan abstract redeneren) en gekristalliseerde intelligentie (verbaal verworven kennis). Leerlingen met een hoge vloeiende intelligentie bleken zich vaak aangetrokken te voelen tot wiskunde, een vak waarin het abstract redeneervermogen sterk wordt aangesproken. Leerlingen met een hoge gekristalliseerde intelligentie hadden eerder een voorkeur voor verbaal-culturele vakken, zoals geschiedenis en Nederlands.
Omgevingsfactoren
Het bovenstaande lijkt te suggereren dat het interesseprofiel van leerlingen vastligt, maar dat is geenszins het geval. De leerkracht kan een sterke invloed uitoefenen op de energie die leerlingen investeren in een vak en de interesse die ze erin ontwikkelen. Interesse is met andere woorden “maakbaar”. Uit een deelonderzoek rond de vakken wiskunde en Frans bleek bijvoorbeeld dat als een leerkracht zelf enthousiast lesgeeft, de leerlingen ook enthousiaster worden. Het enthousiasme van de leerkracht is dus wel degelijk besmettelijk (in de zeer positieve zin van het woord). Uit de tweede factor kunnen we bovendien afleiden dat leraren die hun leerlingen goed ondersteunen om succeservaringen op te doen bij het uitvoeren van interessante, uitdagende leertaken ook bijdragen tot een groeiende, en hopelijk duurzame, interesse van leerlingen voor hun vak.
Bron?