Er gonst al geruime tijd kritiek op de handboeken en leermiddelen die door commerciële uitgeverijen worden verkocht. De leerling verwordt tot een invuller, de leraar tot een uitvoerder. De vonk verdwijnt uit het creatief- constructieve proces dat “onderwijzen” heet en het creatief-constructieve proces dat “leren” heet. De leraar zakt weg in een pluchen zetel van comfort met een knisperende zak voorgekauwde chips en zoekt tussen de plooien van de zetel amechtig naar het laatste restje autonomie. De leerling onderlijnt, vinkt af, duidt aan, kleurt zich suf en ziet zijn taalproductie teruggedraaid tot het stadium van de eenwoordzin.
Karikatuur? Misschien, maar dat een kwaliteitsalliantie van uitgevers, gebruikers (waaronder ouderverenigingen), onderwijsonderzoekers (waaronder ikzelf), lerarenopleiders en onderwijskoepels onder leiding van Luc De Man uitgebreid overleg pleegde over een resem kwaliteitscriteria waaraan alle leermiddelen voortaan moeten worden afgetoetst én die partners bovendien het engagement aangingen om de kwaliteit van de leermiddelen samen te monitoren, spreekt boekdelen. Uitgeverijen hebben met de criterialijst een middel tot zelfregulering in de hand: tijdens het gehele productieproces kunnen de criteria de leidraad vormen voor de ontwikkeling van een product dat leraren uiteindelijk helpt om boeiende, uitdagende, leerrijke onderwijsactiviteiten te ontwerpen die goed zijn voor alle leerlingen. Ja, de leraar is de architect van onderwijsprocessen, niet de handboekenschrijver. De methodemaker levert de tekentafel en het potlood, niet de tekening zelf. De methode van de toekomst beschrijft geen perfect uitgestippelde route die door een weids landschap loopt (“Het pad niet verlaten!”), maar hopelijk een set van routes die de leraar vrijelijk mag betreden en combineren, gegidst door wandelknooppunten die door de methodenmaker van deskundig commentaar worden voorzien. Schoolteams kunnen de criteria gebruiken bij de selectie van een methode en kunnen uitgeverijen vragen om gedetailleerd te beschrijven en beargumenteren in welke mate hun product aan alle, of welbepaalde criteria beantwoordt. Schoolteams hanteren de criteria als baken voor onderwijskwaliteit, als toetssteen voor hun eigen pedagogisch project. Partners kunnen uitgeverijen wijzen op fouten in methodes, of hen aanzetten en inspireren om beter te doen.
Het werk van de Kwaliteitsalliantie is dus niet af. Het is maar net begonnen. Dat is het engagement dat de partners aangaan. Dat ze allen voor hoge onderwijskwaliteit gaan, en in de methodes en leermiddelen de hoogst mogelijke kwaliteit zoeken. Meer zelfs, die hoogste onderwijskwaliteit eisen. Dat is de constructieve dialoog waartoe het werk van de kwaliteitsalliantie aanleiding kan geven. Of dat zal gebeuren, zal de toekomst uitwijzen. En de leerling: die wordt er hopelijk beter van. Die krijgt daardoor hopelijk minder saai onderwijs, minder afstompende taken, meer kansen tot uitgebreid denken en redeneren. Meer verwondering. Meer leerplezier.
De link naar het volledige rapport:
https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/51520
Shortlist van kernindicatoren
Zijn de doelen (eindtermen / leerplandoelen) in het door externen aangeboden leermiddel traceerbaar / aantoonbaar? (indicator 1.1)
Wordt het inhoudsniveau (het juiste kennisniveau) duidelijk vertaald naar de doelgroep en wordt het gedragsniveau geoperationaliseerd zoals vermeld in de eindterm / het leer-plandoel? (indicator 1.5)
Krijgen de leraren (in voorkomend geval ook leerlingen en ouders) achtergrondinformatie bij het concept van de methode (gebaseerd op de gemaakte didactische keuzes)? (indicator 2.2)
Houdt het leermiddel rekening met recente ontwikkelingen van de inhouden en de (vak)didactische aanpak waarvan de effectiviteit is aangetoond?’ (indicator 2.8)
Zijn er kansen om in gevarieerde contexten en gevarieerde opdrachten de beoogde doelen te oefenen? (indicator 2.41)
Is het leermiddel voor iedere gebruiker toegankelijk en aangepast om makkelijk en efficiënt te gebruiken? (indicator 3.1)
Is het leermiddel een illustratie van respect voor een diverse samenleving (indicator 3.10)?
Pedro De Bruyckere publiceerde die fameuze engagementen al. Eerder teleurstellend, zo’n wollige woorden. Op de Facebookmuur van Bovenwijs vzw verduidelijken we waarom we dat zo teleurstellend vinden.
Vandaag in de krant, mijn mening over de invulboekendiscussie (en pleidooi naar de ‘kwaliteitsalliantie’): Maak dan slimme invulboeken: https://www.standaard.be/cnt/dmf20221013_97741058 .
De auteursversie kan je hier vinden:
Maak invulboeken slim!
Invulboeken maken leerlingen niet dommer als ze slim zijn opgesteld, stelt leerkracht Pieter Tijtgat. Met een beetje creativiteit maak je ze betekenisvol voor elke leerling. Zo een slim invulboek is een startpunt voor betekenisvol leren in warme relaties en met kwaliteitsvolle interacties.
Eén september was mijn eerste schooldag als leerkracht in het beroepsonderwijs. Als ik eerlijk ben, als nieuwe leerkracht met wel wat onderwijsonderzoekservaring werd ik niet echt warm van de invulboeken die me werden voorgeschoteld. Zo is mijn inschatting dat het veel leerlingen kan gestolen worden waar pakweg Peru ligt, hoeveel inwoners het land telt en welke gerechten men daar eet. Invulboeken zijn zo voorgekauwd meneer.
Wat ik uit mijn loopbaan als onderwijsonderzoeker vooral onthouden heb, probeer ik te puren uit enkele belangrijke principes. Sta je als zij-instromer zonder opleiding voor de klas, onthoud dan dit: zorg ervoor dat leerinhouden betekenisvol zijn met oefeningen die uit het leven gegrepen zijn. Zorg voor een goede band tussen leerkracht en leerlingen. Ga in interactie, toon dat je elkaar nodig hebt.
In plaats van een dom voorgekauwd invulboek dat enkel op papier en met tegenzin tot leven komt, zijn we in het onderwijs op zoek naar een slim invulboek.
Een slim invulboek waarbij je de geschiedenis van je land (in superdiverse scholen) of dorp van oorsprong moet traceren.
Een slim invulboek waar je de erfelijkheidskenmerken die je deelt met je grootouders bloot legt.
Een slim invulboek waarbij elke leerling zijn slaapkamer opmeet om de oppervlakte te berekenen zodat hij kan berekenen hoeveel verf zij nodig heeft. O ja, laat ook eens de kostprijs berekenen en een doe-het-zelfzaak vergelijken met een verfspecialist. Financiële geletterdheid, weet je wel.
Een slim invulboek waarbij je als klas de keuze moet maken tussen zonnepanelen, een warmteboiler of toch maar isolatie voor de school.
Een slim invulboek waarin je als leerling een voor jou interessant item uit het Franse televisiejournaal van gisteren bespreekt.
Een slim invulboek waarin je nagaat hoe een onderneming te starten rond jouw passie.
Heel wat antwoorden zullen sterk verschillen. Tja, wat extra verbeterwerk heb je er wel aan. Maar wat heb ik veel bijgeleerd over de geschiedenis van pakweg Togo, over dat Nigeria het 6e grootst aantal inwoners heeft ter wereld, over de slavenopstanden in de Dominicaanse republiek, over het steppeklimaat in Afghanistan.
Mijn prille ervaringen leren me dus dat een slim invulboek leerlingen, ook in de b-stroom, ertoe kan aanzetten tot leerinzichten te komen. Een slim invulboek biedt mogelijkheden tot interactie met je leerlingen. Het zorgt ervoor dat je als leerkracht kan tonen oprecht geïnteresseerd te zijn in wat hun leefwereld is en hen van daaruit nieuwe werelden kan laten ontdekken. Helaas weet je de antwoorden niet altijd op voorhand en moet je ook zelf soms op zoek. Het is dan weer wel een ideale kans te tonen dat je als leerkracht een echt mens bent.
Zo, nu ga ik weer verbeteren. En hopelijk is er nog wat tijd om een volgend slim invulboek te ontwikkelen. De kwaliteitsalliantie (DS 11 oktober) mag er gerust enkele op de markt brengen…
Pieter Tijtgat was jarenlang onderzoeksverantwoordelijke in de lerarenopleiding van de Odisee hogeschool. Sinds 1 september zet hij die ervaringen om in de praktijk als leerkracht Project Algemene Vakken in het beroepsonderwijs in de provinciale secundaire school Richtpunt, campus Henleykaai Gent.