Studiekeuze: van waterval naar rivierdelta

Het doctoraat van Carl Lamote (KU Leuven) toont aan dat veel leerlingen die in het secundair onderwijs een B-attest krijgen en van studierichting veranderen, beter af zijn dan leerlingen die het jaar in dezelfde richting overdoen. “Waterval beter dan zittenblijven”, kopte de krant De Standaard prompt. Dat woord “waterval” zint velen echter niet: een keuze voor een andere richting mag geen “val” zijn, want een val duidt niet alleen op een neerwaartse beweging, maar een val is ook passief, het is iets wat je overkomt en waar je zelf geen vat op hebt. In een uitstekend, duurzaam onderwijssysteem willen leerkrachten, ouders en leerlingen dat studiekeuze een ander soort proces is:

–          een positief, opwaarts gericht proces: een studierichting kiezen is recht veren, en met veel goesting, positieve energie, nieuwsgierigheid en motivatie aan iets nieuws beginnen;

–          een actief proces: een studierichting kiezen is iets waarin de leerling zelf zeer actief is, zelf keuzes kan maken, daarover in dialoog kan gaan met andere rechtstreeks betrokkenen (ouders en leerkrachten), en beslissingskracht heeft.

De ultieme ambitie van studiekeuze-processen is dat elke leerling ‘zijn’ of ‘haar’ plaats in het grote onderwijsaanbod vindt. Dat is een plaats waarin (a) de positieve energie-voor-leren en de leergierigheid die leerlingen van nature hebben maximaal behouden kan blijven, (b) waarin zij cruciale competenties voor hun toekomstig leven kunnen ontwikkelen,  en (c) hun talenten kunnen ontplooien alsook de beperkingen die ze hebben (en die de kwaliteit van hun leven  bedreigen) leren overwinnen.  Het succes van een schoolloopbaan is grotendeels afhankelijk van de mate waarin leerlingen ‘hun’ plaats in het grote onderwijsaanbod vinden.

Om positieve keuzes te kunnen maken, moeten leerlingen opties hebben. Dat impliceert dat hun basisvorming (basisvorming en eerste graad secundair onderwijs) breed is en leerlingen de kans biedt zichzelf onder andere op cognitief, sociaal, technologisch, fysiek, artistiek/creatief vlak te ontwikkelen én te leren kennen. Wie zich breed kan ontwikkelen, ontdekt immers veel makkelijker waar hij/zij goed in is (en minder goed),  geraakt en gemotiveerd door wordt, talent voor heeft…. In een basisvorming die te eenzijdig cognitief gericht is (in haar aanbod, didactiek en evaluatie) dreigen leerlingen die wat minder snel en minder goed cognitief uit de voeten kunnen dan de meerderheid van de klasgenoten, zonder positieve opties over te blijven. Positieve studiekeuzes kunnen maken stoelt dus op een gevarieerd curriculum en op een brede evaluatie die uitmondt in een “brede-waaier-profiel” van een leerling.

Om positieve keuzes te kunnen maken, moeten leerlingen en hun ouders de opties ook kennen. Daarom moet maximaal geïnvesteerd worden in het informeren van ouders en leerlingen over het (vaak ingewikkelde) onderwijsaanbod,  zodat de optimale match tussen het brede-waaier-profiel van de leerling en de brede waaier aan studierichtingen in samenspraak met de klassenraad kan gemaakt worden. Klassenraden kunnen schitterend werk verrichten. Omdat jongeren jong zijn, en omdat iedereen die te dicht op de eigen navel zit te staren het grotere plaatje uit het oog dreigt te verliezen, is het aangewezen dat leerlingen onderbouwd advies krijgen van klassenraden, en daarover, samen met hun ouders, kunnen overleggen. Studiekeuze is dialoog.

Om positieve keuzes te kunnen maken, moeten opties flexibel openstaan.  Wie faalt in een bepaalde richting, of zich toch verkeken heeft op het aanbod in een bepaalde studierichting, of het nog niet heel goed weet, moet vlot – en idealiter niet alleen op het einde van een schooljaar – een andere (positieve) keuze kunnen maken. Dat zal makkelijker, en haalbaarder worden, als studierichtingen niet te drastisch van mekaar verschillen. Studierichtingen mogen gemarkeerd zijn qua specialisatie, maar wellicht is het goed – ook in het licht van de algehele persoonlijkheidsontwikkeling van leerlingen – dat alle studierichtingen een algemene vorming én een toegepaste, technische/praktische component bevatten, en allemaal een breed palet aan competenties bevorderen. Zo kan voorkomen worden dat te veel deuren te snel dichtgaan. Zo wordt veranderen van studierichting minder een kwestie van 50 meter diep vallen als een weerloze waterdruppel, en veel meer een haalbare kikkersprong (een opwaartse/voorwaartse kikkersprong). Zo kan ook voorkomen worden dat bepaalde competenties te eenzijdig worden geassocieerd met schoolloopbanen die gekenmerkt worden door faalervaringen. Ook het aanwezig zijn van een breed palet aan studierichtingen op dezelfde school of campus kan flexibele overgangen en korte kikkersprongen bevorderen,  en eenzijdige beeldvorming tegengaan.

Als studiekeuze een positief-zoekend, dynamisch, voortdurend, actief proces is, is het waterval-beeld dus inderdaad niet het meest passende. Wie niet van kikkers houdt maar toch in water-termen wil blijven denken, komt bij de rivierdelta terecht. Zulke delta’s ontstaan vaak doordat water actief, naarstig zoekt naar een bedding die haar het best ligt. Als de ene rivierarm verstopt raakt en de voorwaartse beweging van het water (richting monding: de zee!) tot stilstand dreigt te komen, zoekt het water een nieuwe arm op. Zo ontstaat een wijdvertakt – maar verbonden –  stelsel van stromend water.

Image  

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s