Eergisteren zat ik op een uitwisseling tussen lerarenopleiders. Het ging over ‘onderzoeksvaardigheden’ van jongeren in het secundair onderwijs. In de derde graad moeten veel jongeren een kleinschalig onderzoek opzetten, vertrekkend van een goede onderzoeksvraag. Een van de lerarenopleiders zei tijdens de uitwisseling: ‘Dat kunnen ze niet, hé, een onderzoeksvraag stellen. Dat vinden ze zo moeilijk!’ Algemene instemming. Alle kopjes beginnen te knikken.
Pas toen ik ’s avonds naar huis liep, bedacht ik me wat een vreemd moment dat was. Ik dacht: hoe kan het toch dat jongeren van 16 geen onderzoeksvragen kunnen stellen? Ze konden het toch allemaal zo goed toen ze drie jaar waren. Toen gingen ze door de befaamde ‘waarom-fase’. Ze stelden toen zoveel vragen dat hun ouders er horendol van werden. Niet allemaal ‘waarom-vragen’, maar ook ‘hoe’, ‘wanneer’, en ‘wat-vragen’. Je moet maar even een paar websites en opvoedkundige werken met authentieke voorbeelden raadplegen, en je komt meteen tot de conclusie dat kleuters tussen 3 en 5 ontzettend goed zijn in vragen stellen. Excuseer, onderzoeksvragen. ‘Waarom dragen duiven geen schoenen?’, ‘Waarom glijdt de trein niet uit?’ ‘Waarom vallen de blaadjes van de bomen?’, ‘Waarom mors je?’ (bij het inschenken van de melk uit een kan). Kijk even terug naar de vragen, en stel met mij vast dat ELK van deze kleutervragen in de derde graad van het secundair onderwijs aanleiding zou kunnen geven tot een fascinerend onderzoeksproject.
Verleren jongeren de kunst van het vragen stellen? Feit is dat vragen in het onderwijs vaak aan het einde van klassieke onderwijsprocessen bengelen. Leerlingen krijgen leerstof uitgelegd, oefenen daarop, studeren de stof thuis in, en krijgen dan vragen. Maar in natuurlijke leerprocessen zijn vragen net het startpunt. Ons brein houdt niet op met vragen stellen: we gieten die niet allemaal in woorden, maar we stellen ze wel. Jonge kinderen stellen vragen als: Wat is die andere van plan? Wat zit er achter dat kastdeurtje? Zou dat lekker zijn? Zou ik op die stoel kunnen klimmen? En niet alleen jonge kinderen doen dat, ook jongeren en ouderen blijven vragen stellen: hoe krijg ik die tabel kleiner in mijn WORD-document? Waarom kijkt die zo naar mij? Waarom brandt mijn halogeenspot (in mijn plafond) niet meer?
Vragen zetten ons brein aan tot leren. Vragen stuwen ons intellect vooruit. Vragen sturen ons ook vooruit in een welbepaalde richting. Dat is het verschil tussen een onderwerp (doe een presentatie over de Eerste Wereldoorlog) en een vraag (Waarom mengden de Amerikanen zich in WO1?) Een onderwerp is voor leerlingen als een inktvis: zijn armen waaieren alle kanten uit, en als de leerling niet oplet, komen er steeds meer armen bij, en raakt hij helemaal verstrikt in het kluwen. Een vraag daarentegen is als een rat die de beste weg wil vinden van haar hol naar het kippeneten.. Een vraag is dwingend: het zet het brein aan tot doelgericht, intentioneel zoeken, en dwingt het brein om te focussen. Alle informatie die niet helpt om de vraag te beantwoorden moet even aan de kant; alle andere informatie moet kritisch en doorgedreven worden onderzocht. Moet er een ander lampje in mijn halogeenspot? Is het de zekering? De socket? De lusterklem? Vragen zetten onze geest aan het werk: ons brein zoekt de vier muren en de drie dimensies van haar eigen mentale ruimte af op zoek naar geschikte antwoorden, probeert die uit, en als die niet voldoen, begint het brein te peuteren in het onbekende. Het nieuwe. Trial en error. Proberen en fouten maken. En leren uit tijdelijke fouten. En gaandeweg een weg vinden naar iets dat ons dichter bij het antwoord brengt. Leren. Het zou wel eens kunnen dat de genetische missie van ons brein vragen stellen is. Vragen die ons brein doet investeren in haar eigen vooruitgang.
Moeten vragen, zoals in natuurlijke leerprocessen, dan niet vaker vooraan komen in een onderwijsproces? Helemaal aan het begin van het leerproces? En waarom zouden we wachten tot de derde graad van het secundair onderwijs om leerlingen onderzoeksvragen te laten stellen? Lap, weer twee vragen…
Ik vermoed dat het brein eerst en vooral lui is en geen zin heeft om zichzelf in vraag te stellen. Het brein wil instinctief zo rap mogelijk situaties inschatten, om eventueel gevaar te vermijden. Daartoe maakt het cliche’s. Als een situatie ook maar in de verte lijkt op iets wat al gekend is, neemt het brein dit voor waar aan. De drempel om wat het aanneemt als’voor de hand liggend’, toch in vraag te stellen is niet onoverkomelijk, maar ligt behoorlijk hoog. Vandaar dat (zo stel ik mij toch voor)dat we allemaal geplaagd worden met vooroordelen en een gebrek aan zelfinzicht.
Een weg (methode) om onderzoeksvragen een plaats te geven en erin te groeien, lijkt mij filosoferen op school. Ik bedoel niet filosofie als vak, dat algauw een geschiedenis van de filosofie wordt. Maar vertrekken van onderzoeksvragen en daar in groep zindelijk over in gesprek gaan, onder begeleiding van een filosofische coach.
Filosoferen staat zelden als vak geprogrammeerd (“er staan al zoveel vakken op het uurrooster”) en kreeg o.a. daardoor nooit een plaats. Maar het is een prima methode om het kritische denken, het onderzoeken en argumenteren, en het democratische gesprek/debat te verwerven.
Er bestaan verschillende interessante publicaties over.
Er is toch iets merkwaardig aan de hand. Aan de ene kant heeft iedereen altijd de mond vol over de waarde van kritisch denken, maar anderzijds ken ik maar weinig mensen (ook onderzoekers en wetenschappers) die echt kritisch denken. Kritisch denken is kennelijk een uiterst moeilijk aan te leren houding. De bla-bla die daar over verkocht wordt, helpt alvast niet. Er bestaat daar een hele onderzoeksliteratuur over (zie bijv. het fantastische boek van Nobelprijswinnaar Daniel Kahneman), en zoals Luc zegt komt het inderdaad hierop neer dat we doorgaans de weg van de minste weerstand volgen en in liefst niet te hard nadenken.
Ik lees het wat later maar mooi verwoord / interessante reacties. En herkenbaar. Ik geef zelf een vak (hbo) waarbij de antwoorden op de toets bestaan uit de juist gestelde vragen. Voordat studenten dit begrijpen ben ik weken verder. Ze willen maar antwoorden-niet-zijnde-vragen geven (“leg me uit of het antwoord a of b is). Dat vragen stellen een kunst is, sneeuwt helaas onder.
Maar gaat het al niet fout door het een kunst te noemen? Dit schept misschien wel onnodig afstand en iets wat onbereikbaar is, een soort gave. Voor een groot deel is het stellen van vragen gewoon een techniek. Maar dat vraagt wel inspanning (in argumentatietheorie, in filosofie, in cognitieve valkuilen, in …). Is het dus wel een kunst?