De Christelijke Onderwijs Centrale (COC), de grootste onderwijsvakbond van Vlaanderen, is te vinden voor een bindende toelatingsproef voor leerkrachten. De vierde dus, want er zijn er al drie. De eerste is het diploma hoger secundair onderwijs: dat moeten jongeren op zak hebben om aan een geïntegreerde lerarenopleiding aan een hogeschool te mogen beginnen. De tweede is de driejarige lerarenopleiding zelf: de studenten moeten 180 studiepunten behalen en de basiscompetenties van de leraar verwerven om af te studeren. De derde is het onderwijsveld zelf: afgestudeerde studenten moeten een sollicitatieprocedure en hun eerste intrede in het echte onderwijsveld ‘overleven’ om het beroep volwaardig in te rollen; wie er tijdens het eerste jaar in de klas een potje van maakt, maakt minder kans op contractverlenging. Wie wil nadenken over een vierde toelatingsproef, doet er dus goed aan om eerst te bekijken of de drie reeds bestaande toelatingsproeven niet verder kunnen geoptimaliseerd worden, en goed te overwegen wat de relatie van de eventuele vierde tot de drie bestaande dan kan zijn.
Wat de eerste toelatingsproef betreft, lijkt het me voor alle leerlingen (ongeacht welke vervolgopleiding ze in gedachten hebben) een goede zaak dat de studiekeuze-oriëntering aan het einde van het secundair onderwijs sterker wordt uitgebouwd. De derde graad van het secundair onderwijs leent zich daar overigens uitstekend toe. Het gaat hier niet alleen om het informeren van jongeren over de mogelijkheden en eisen van diverse studierichtingen in het hoger onderwijs, maar vooral om het creëren van een breedbeeld van de competenties, interesses, drijfveren en beperkingen van elke jongere die het eindpunt van het leerplichtonderwijs nadert. Om dat breedbeeld te creëren, kan een vorm van oriënteringsproef tijdens die derde graad van het secundair onderwijs (of diverse oriënteringsproeven) de leerling zelf, zijn ouders en zijn leerkrachten concrete aanwijzingen geven over de mate waarin een leerling over de nodige voorkennis en een aantal generieke competenties (bv. informatie verwerken en die helder samenvatten) beschikt om aan (bepaalde richtingen van) het hoger onderwijs te kunnen starten. De functie van deze brede oriëntatie, die een goede communicatie en samenwerking tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs vereist, is ondersteunend: ze kan de leerling helpen om een gepaste studiekeuze te maken, en voor zichzelf sterktes en werkpunten (met betrekking tot die studiekeuze) te identificeren.
Wat de lerarenopleiding zelf (de tweede toegangsproef) betreft, is het van cruciaal belang dat de lat voor slagen hoog ligt. Zoals de basiscompetenties voor de leerkracht, uitgevaardigd door de Vlaamse overheid, terecht aangeven, kunnen studenten het diploma van leraar slechts behalen indien zij over een zeer gedegen vakkennis beschikken, een expertkennis op het vlak van vakdidactiek (hoe breng ik kennis over naar leerlingen?), de vaardigheid om leerlingen te begeleiden en daarbij in te spelen op verschillen tussen leerlingen, de competentie om een onderwijsomgeving goed te organiseren en structureren, in team te werken, zich blijvend te professionaliseren, met ouders en partners in de schoolomgeving te communiceren… Daar kan dus best niet op afgedongen worden: in functie van de veranderde studenteninstroom verdienen lerarenopleidingen vanwege de overheid de grootst mogelijke steun om die missie waar te maken en hun studenten intensief te ondersteunen.
Wat de intrede in het eigenlijke onderwijsveld betreft, pleiten heel wat betrokkenen voor het herinvoeren van de aanvangsbegeleiding van beginnende leerkrachten, en dat liefst niet voor één jaar. Helemaal terecht lijkt me dat. In wezen zou verdere professionalisering een essentieel en structureel onderdeel moeten blijven van de beroepsopdracht van elke leerkracht, zoals dat ook het geval is voor artsen (die andere groep van beroepsmensen, naast brandweerlui en leraren, waarin de Vlaming een heel hoog vertrouwen heeft). In dit opzicht blijft het wachten op een volwaardig debat over de loopbaan van de leerkracht: wie het aanzien van het beroep van leerkracht wil verhogen, doet er goed aan om officieel te verankeren dat elke leerkracht tijd en middelen krijgt om zich doorheen de loopbaan verder te professionaliseren. Leerkrachten zijn topexperts, en hebben niet alleen de plicht, maar ook het recht om hun expertise up-to-date te houden.
Als deze drie toelatingsproeven samen zouden worden geoptimaliseerd, is het zeer de vraag of een vierde, bindende toelatingsproef nog wel nodig is. Dat neemt niet weg dat lerarenopleidingen aan het begin van de opleiding, bijvoorbeeld tijdens het eerste semester, hun eigen specifieke intake van individuele studenten kunnen opzetten, waarin zij nagaan voor welke specifieke startcompetenties de instromende student echt achterstand heeft. Dat kan dan aanleiding geven tot gedifferentieerde leertrajecten, waarbij studenten tijdens hun drie jaar lerarenopleiding voor de onderdelen waarop ze te zwak scoren, een bindend inhaaltraject moeten afleggen. Het geeft de lerarenopleiding tevens de kans om differentiatiemethoden te demonstreren, eerder dan er theoretische lessen over te geven.
Een bindende toelatingsproef voor de lerarenopleiding? Het knaagt ook ergens diep binnenin. Het geeft toe aan een buikgevoel dat wie de beste leerkrachten wil de beste studenten reeds aan de start van de opleiding moet selecteren. Je moet dus aan het begin van een opleiding van maar liefst drie jaar degenen selecteren die “het” al hebben. Maar het hele onderwijsgebeuren, en dus zeker ook een lerarenopleiding, gaat over worden, eerder dan over “al hebben”. Onderwijs ontleent net haar meerwaarde aan de meerwaarde die ze voor lerende mensen kan creëren. Heel ergens diep vanbinnen is een vierde, bindende toelatingsproef dus een aanfluiting van waar een lerarenopleiding voor staat, en waar het hele onderwijsveld voor wil staan: namelijk, jonge mensen uitgekiende kansen geven om competenties die ze nog niet hebben, maar die ze willen ontwikkelen, tot volle ontplooiing te doen brengen om zo uit te groeien tot competente beroepsuitoefenaars en breed gevormde, breeddenkende burgers. Het beste bovenhalen in jonge mensen met ambitie, dat wil elke lerarenopleiding die ik ken, eerder dan de beste selecteren aan de start en alleen daarmee verder gaan.
Door dit zo op te lijsten lijken dit zogenaamde ‘selecties’. Alle ingangs-, toegangs-, oriëntatie-,… – of hoe je zulke proeven of testen ook noemt – maakt niet uit, want toch niet efficiënt. Maar is het niet de wereld op zijn kop geworden als er nu maar hooguit algemeen genomen 30% generatiestudenten zijn. In sommige opleidingen zelfs nog veel minder. Het zeer ‘democratisch’ (en hierdoor kostelijk) hogeronderwijsmodel zorgt ervoor dat wat als uitzondering bedoeld was, de regel is geworden. Studiepunten meenemen, desnoods 8 jaar doen over een 3-jarige bacheloropleiding… men kan nu niet ‘niet meer slagen’ in HO. Hierdoor voelen velen zich geroepen… maar van uitverkoren al lang geen sprake meer… Het systeem on sich heeft de ‘kwalitatieve’ instroom vervangen door een ‘kwantitatieve’, met gevolgen op vele terreinen…. Nu met dergelijke ‘ingangs-controle-systemen’ staan zwaaien is meer dan zand in de ogen.
Een loopbaan met accreditering is misschien eens een te overwegen idee….
Ben ook benieuwd wie de gevolgen van het M-decreet in onderwijs zal mogen realiseren: de universitaire docent of de bachelor/vakleraar in de huidige BSO-/TSO-scholen??? Nog zo’n maatschappelijk en onderwijskundig debat…. Welke beginnende leraars gaan hier voldoende in opgeleid en voorbereid worden???