Welke taal op de speelplaats?

Er woedt weer een heftige discussie in de media over de taal van de speelplaats. De Gentse schepen van onderwijs schreef in haar beleidsplan dat kinderen in de Gentse stedelijke scholen hun moedertaal moeten kunnen spreken op de speelplaats, ook als dat niet het Nederlands is. Zij wordt daarin gesteund door de Leuvense schepen van onderwijs Mohamed Ridouani (opiniestuk De Standaard 14 april 2014) en de Gentse academici Stef Slembrouck en Piet Van Avermaet (opiniestuk in dezelfde krant), maar krijgt de wind van voren van NVA-kandidaten Peter De Roover en Zuhal Demir (opiniestuk De Standaard 11 april 2014). Alleen maar Nederlands op de speelplaats, schrijven de Roover en Demir, anders krijg je kliekjes en “apartheid” (ja, de hoge, ideologisch beladen woorden worden niet geschuwd), verliest de leerkracht controle, en wordt het veel moeilijker om een hechte gemeenschap te vormen op school.

Hieronder 10 punten ter overweging over speelplaats-taal:

  1. Wetenschappelijk onderzoek geeft duidelijke aanwijzingen dat als de moedertaal van leerlingen positief benaderd wordt op school, het welbevinden van die leerlingen stijgt. Dat blijkt onder andere uit de wetenschappelijke evaluatie van het Gentse thuistaalproject. De interpretatie van zulk onderzoek is meestal de volgende: Een moedertaal is een deel van iemands identiteit, en dus kan respect voor die moedertaal bijdragen tot het algemeen welbevinden van een leerling op school. Dat zou op haar beurt kunnen bijdragen tot de welwillendheid van de leerling om actief en positief te participeren aan het schoolgebeuren. Het bestraffen van leerlingen als ze betrapt worden op het spreken van hun moedertaal, heeft in dit perspectief precies het tegenovergestelde effect: het welbevinden daalt, de leerling kan zich minder goed identificeren met de schoolwereld.
  2. Van Avermaet en Slembrouck zien het gebruik van de moedertaal door allochtone kinderen ook als een rustpunt. Niet-moedertaalsprekers van het Nederlands leerlingen zitten de hele dag in een taalbad Nederlands, want tijdens alle lessen wordt Nederlands gebruikt, en dat is fysiek vermoeiend en mentaal belastend. Wie niet in het taalbad wil verzuipen, heeft af en toe eens nood aan een adempauze. Op de speelplaats heel even je moedertaal mogen spreken, kan dan heel erg deugd doen en geeft de leerling nieuwe energie om  er nadien weer fris in het Nederlands tegenaan te gaan. Naar analogie: als vanaf volgend schooljaar een aantal leerkrachten via CLIL hun vak in het Engels of Frans geven, kunnen we ons goed voorstellen dat zij na 3 uur lesgeven heel erg nood hebben aan uitpuffen in de leraarskamer en stoom afblazen in het Nederlands…. 
  3. De opmerking dat er door het toelaten van meerdere talen op de speelplaats kliekjes zullen ontstaan, suggereert dat er op de huidige speelplaatsen van de meerderheid van de Vlaamse scholen (waar alleen maar Nederlands wordt toegestaan) geen kliekjes zouden zijn. Dat valt ten sterkste te betwijfelen, want uit onderzoek naar sociale netwerken op school blijkt net het tegenovergestelde: ook op eentalige speelplaatsen staan veel kliekjes, gebaseerd op factoren als geslacht, vriendschap, gedeelde interesses, klassamenstelling, levens- en kledingstijl…. Er is vooralsnog geen wetenschappelijk onderzoek dat aanduidt dat taal hierin de beslissende factor is.  
  4. Het effect van Nederlands op de speelplaats spreken op de schoolprestaties van leerlingen wordt vaak schromelijk overschat: het Nederlands van de speelplaats is informeel, alledaags, uitblaas-Nederlands, terwijl de punten en onderwijswinst te boeken vallen met het goed leren van de schoolse, complexere instructietaal die tijdens de lessen wordt gebruikt.  Dat verklaart waarom ook Nederlandstalige kinderen (vooral die van laagopgeleide ouders) het moeilijk hebben met schooltaal-Nederlands. (Tussen haakjes: ouders doen er best aan hun kinderen op te voeden in de taal die ze het best beheersen; dat is immers de beste garantie op een zo hoog mogelijke interactie-kwaliteit tussen kind en ouders, en dat is voor later schoolsucces veel belangrijker dan de vraag of die interactie in het Nederlands of het Turks gebeurt.)
  5. “Samen een gemeenschap vormen” is een ambitie voor elke school; het Nederlands kan daarvoor inderdaad als bindmiddel dienen, dat betwist niemand. Maar mensen treden toe tot die gemeenschappen waarmee ze zich kunnen vereenzelvigen en die hén het gevoel geven dat ze er echt bij mogen horen. Als scholen waar dan ook (in de gang, tijdens de lessen, op de speelplaats) jongeren het gevoel geven dat ze er echt bij horen zoals ze zijn (met hun eigenheid, hun eigen ideeën en opinies, en hun eigen taal), dan groeit de kans dat de gemeenschap op school echt groeit. Dat is de positieve paradox: wie de eigen taal van allochtone kinderen ruimte geeft, verhoogt de kans dat die allochtone kinderen tot de Nederlandssprekende gemeenschap willen behoren.
  6. Zou het in dat verband geen goed idee zijn om de leerlingen inspraak te geven in het taalregime op de speelplaats? Het is uiteindelijk hun speeltijd waar het om draait. Een school zou tijdens de eerste maand van september een leerlingreferendum kunnen organiseren over taal op de speelplaats, waarbij verschillende voorstellen mogen worden verdedigd en bepleit, en waarbij vervolgens een verkiezing wordt gehouden. Het zou de leerlingenparticipatie en de kennis van leerlingen aangaande de werking van een democratie aanzienlijk kunnen verhogen.
  7. Moedertalen toelaten op de speelplaats hoeft niet te betekenen dat er geen afspraken kunnen gemaakt worden. In een Gentse basisschool (die deelnam aan het thuistaalproject) werd een taalhoffelijkheidsakkoord met de leerlingen gesloten. Dat bestond erin dat twee Turkse kinderen op de speelplaats gerust Turks met elkaar mochten praten, maar dat als er een Nederlandstalig kind kwam bijstaan er naar een gedeelde taal werd overgeschakeld (in dit geval het Nederlands). Die afspraken, en het naleven ervan, werden in de klas besproken en  opgevolgd. Mekaar uitsluiten was in die school uit den boze, ongeacht hoeveel talen er op de speelplaats mochten weerklinken.
  8. Vaak hoor je op scholen dat het Nederlands voor allochtone kinderen een hoger ‘knuffelgehalte’ zou moeten krijgen, en ook een ‘speeltaal’ zou moeten worden. Maar dat bereik je als schoolteam makkelijker door speelse activiteiten te organiseren (voorschools, naschools, tijdens de speeltijd) waaraan de kinderen vrijwillig kunnen deelnemen dan door leerlingen te verplichten Nederlands te spreken en hen te bestraffen als ze dat niet doen. Vooral dat laatste (straffen) doet het speel- en knuffelgehalte van een taal net afbrokkelen.
  9. Elke school is anders. Het is dus maar te hopen dat elk schoolteam samen nadenkt over taal op de speelplaats, alle mogelijke scenario’s afweegt op een rationele manier, en (al dan niet samen met de leerlingen) een beslissing neemt die het leerproces van haar leerlingen volgens haar het best vooruithelpt.
  10. Het heeft weinig zin om bij dit alles in zwart-wit-termen te denken. Bijvoorbeeld, leerlingen af en toe de kans geven om tijdens een moeilijke les iets in de eigen moedertaal aan een medeleerling uit te leggen, mag niet karikaturaal afgedaan worden als een ernstige bedreiging van het Nederlandstalig karakter van de school (integendeel, het versterkt het, want het helpt het leren in het Nederlands vooruit). Ook de taalrealiteit van de meeste kinderen is niet zwart-wit: Onderzoek toont aan dat heel veel leerlingen die niet in het Nederlands zijn opgevoed, toch heel veel naar Nederlandstalige tv kijken, in het Nederlands op het internet surfen, en Nederlands praten met vriendjes en vriendinnetjes. Die meertaligheid is een enorme troef, ook voor hun latere leven. Als de school een eentalig fort wenst te zijn omringd door een steeds meertaligere wereld, maakt het van die troefkaarten van een groot deel van haar schoolbevolking onvoldoende gebruik. En dat is zonde. A real shame.

2 gedachten over “Welke taal op de speelplaats?

  1. Pingback: Thuistaal in onderwijs | interessant over/voor onderwijs - leren - ...

  2. Dit stuk illustreert perfect dat de argumentatie pro het gebruik van de moedertaal op school van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken niet gebaseerd is op solide wetenschappelijke argumenten, maar wel op een aaneenschakeling van aannames die in feite een ideologie weerspiegelen. Daar is op zich helemaal niets mis mee maar de aanhoudende suggestie in de media dat het een kwestie is van intuïtie of buikgevoel vs. wetenschap is geheel onterecht. Gegeven het feit dat we op wetenschappelijke gronden (toch zeker voorlopig) hierover geen uitsluitsel kunnen geven, rechtvaardigt precies dat politieke partijen stelling innemen over dergelijke belangrijke kwesties. Laat het maatschappelijke debat maar gevoerd worden, maar dan niet door voortdurend te schermen met (twijfelachtig) wetenschappelijk onderzoek. Over elk van de hier genoemde argumenten kan beslist een zinvolle discussie gevoerd worden. Een dergelijke discussie is hard nodig, dat bleek duidelijk uit de verscheidene opiniestukken en reacties van lezers. Wat wel een kwalijke zaak is, is dat sommige wetenschappers zich helemaal niet gedragen als echte wetenschappers, maar als volleerde ideologen. Ze bezondigen zich voortdurend aan de grootste doodzonde in de wetenschap: bij de favoriete theorie (of zelfs ideologie) worden uitsluitend data gezocht die deze theorie bevestigen, alle andere data worden ofwel niet gezien, ofwel veronachtzaamd (o.m. door ze op zgn. methodologische gronden af te schieten). Deze louter confirmerende strategie gaat in tegen een wezenlijk kritische en open houding die een wetenschapper dient aan te nemen. Overigens valt op dat zowat alle genoemde ‘wetenschappers’ in dit debat zelf helemaal geen of nauwelijks een internationale publicatierecord hebben. Wellicht net daarom dat ze zo achteloos naar de autoriteit v/d wetenschap verwijzen. Dit probleem is beslist niet typisch voor deze discussie alleen. Steeds vaker zien we dat wetenschappers zich in maatschappelijke debatten begeven (wat op zich een goede zaak is), maar dan het onderscheid tussen hun persoonljke opinies en wetenschappelijke feiten niet duidelijk weten te maken. Uiteindelijk leidt dit tot het ondermijnen van de geloofwaardigheid van de wetenschap en van individuele wetenschappers in het bijzonder.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s