Het debat over de nieuwe eindtermen is afgetrapt. Op “Onsonderwijs”, de gloednieuwe website van het departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap klinkt het zo: “De samenleving verandert in hoog tempo. Ons onderwijs moet volgen.” Maar wat moet ons onderwijs dan precies volgen? Alleen maar de vaak gehoorde verzuchting van de voorbije dagen dat we meer dan 900 eindtermen hebben en er best een paar overbodige sneuvelen? Of durven we voorbij de waan van de dag kijken en fundamenteel nadenken over wat de volgende generatie jongeren op school moet leren? In die fundamentele denkoefening kan het misschien handig zijn de volgende veranderingen in de samenleving in overweging te nemen:
- Onze wereld is tijdens de afgelopen 25 jaar digitaler, informatierijker en technologischer geworden. Jonge mensen moeten meer dan ooit gewapend worden om kritisch te leren omgaan met alle informatie die hen overspoelt. Ze moeten gevormd worden tot vaardige, doelgerichte, kritische informatieverwerkers. Daar is een krachtdadig geletterdheidsonderwijs met ambitieuze doelstellingen voor nodig.
- Onze wereld is tijdens de afgelopen 25 jaar sociaal diverser en kleurrijker geworden. Veel ellende in de wereld komt voort uit het feit dat mensen het moeilijk hebben om constructief en vreedzaam om te gaan met mensen die van hen verschillen. Leerlingen moeten gevormd worden tot sociaal ingestelde, empathische mensen die openstaan voor andere zienswijzen, meningen en perspectieven. In het Nederlands debat over de nieuwe eindtermen klinkt het zo: leerlingen moeten gevormd worden tot aardige, vaardige en waardige mensen. De school is uitermate geschikt om daaraan te werken, want de school is zelf een kleurrijke, sociaal diverse gemeenschap.
- De wetenschap over leren en onderwijs heeft niet stilgestaan. De wetenschap leert ons dat het 20ste-eeuwse debat over “kennis” of “vaardigheden” achterhaald is. Toch duikt het meteen weer op tijdens de eerste dagen van het Vlaamse debat over onze nieuwe eindtermen. Kennis én vaardigheden moeten samen nagestreefd worden, en liefst zo geïntegreerd mogelijk. Kennis die je alleen maar letterlijk uit het hoofd kan opdreunen en niet kan toepassen, is in het echte leven alleen maar goed om een quiz te winnen; vaardigheden die niet door kennis zijn onderbouwd, leveren vaak niet meer op dan onhandig gestuntel en onproductief, impulsief gedrag. Van in de kleuterklas tot aan het einde van het leerplichtonderwijs moeten jongeren basiskennis opdoen en die meteen via toepassingen opbouwen, verdiepen en gebruiken om echte problemen en vraagstukken op te lossen. Niet het volume van het aantal losstaande feiten bepaalt de kwaliteit van een curriculum, maar de diepgang waarmee leerlingen basiskennis echt begrijpen, doorgronden en kunnen aanwenden voor allerlei doeleinden.
- Ons onderwijs is uitstekend, maar werkt nog steeds niet even goed voor alle leerlingen. Als we nadenken over nieuwe eindtermen, moeten we eerst en vooral de basiscompetenties en de basiskennis identificeren die alle leerlingen, ongeacht hun achtergrond en de richting die ze volgen, moeten beheersen. We moeten scholen vooral de middelen en de mankracht geven om die eindtermen met alle leerlingen te behalen. De lat moet hoog blijven liggen voor iedereen.
- De zogenaamde “vakoverstijgende eindtermen”, die vaak als een extra worden omschreven, krijgen door de veranderingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt een steeds centraler belang. Vakoverstijgende competenties als creatief denken, probleemoplossend denken, zelfredzaam worden, met anderen samenwerken, met moderne technologie kunnen werken, leervaardig blijven, je eigen leven doen werken en het leven op deze planeet doen werken moeten doorheen het hele curriculum, en in alle vakken, een belangrijk aandachtspunt worden. Daarvoor is een fundamenteel debat over het relatieve belang van vakgebonden en vakoverstijgende eindtermen nodig.
- Eindtermen kan je beter één keer echt goed herzien in plaats van voortdurend kleine aanpassingen te doen. Dat laatste verhoogt immers de kans dat de waan van de dag wordt gevolgd, en dat we voor we het weten weer aan 1000 eindtermen zitten. Zorg één keer voor steengoede, heldere, toekomstgerichte eindtermen en geef scholen vervolgens tijdens de komende vijfentwintig jaar het volle vertrouwen om daaraan te werken.
- Onderzoek naar innovaties in het onderwijs toont ondubbelzinnig aan dat nieuwe eindtermen maar werken als leraren ze doen werken. Bij het fundamentele debat over de herziening van onze eindtermen hoort een fundamenteel debat over de ondersteuning, de loopbaan en het comfort van de schoolteams die de nieuwe eindtermen als het beginpunt van hun didactisch handelen moeten beschouwen.
Durven we dit fundamentele debat voeren, of peuteren we maar wat in de marge?
Taalvaardigheid en taalkennis alarmerend: schrijfvaardigheid, woordenschat, spelling en grammatica, begrijpen van teksten
Passages uit de Knack-bijdrage van Jan Stevens: ‘Steeds minder leerlingen kunnen zonder fouten schrijven. Spelling? Wasda?’ (10 februari 2016)
Een bevestiging van wat we al lang weten en aanklagen. In september 1993 sloegen we in Onderwijskrant al alarm over het nivellerend karakter van de ontwerp-eindtermen voor de taalvakken. Ook met de collega’s van de Torhoutse lerarenopleiding stuurden we in mei 1993 een lange lijst met kritieken naar Brussel. Maar er werd jammer genoeg niet geluisterd – ook niet door de ontwerpers van de taalleerplannen. Ook in het huidige debatje over de nieuwe eindtermen werd er nog met geen woord gerept over de niveaudaling voor de taalvakken e.d.
1. Getuigenis van twee leraars s.o.
Volgens lerares Nederlands Vicky Van De Walle zijn de resultaten voor het vak Nederlands eind tso alarmerend. “Veertig procent beschikt niet over de nodige woordenschat en 20 procent mist leesvaardigheid.” Volgens Van De Walle is dat een gevolg van de leerplannen Nederlands. “Wij moeten nu ook vooral inzetten op spreken en schrijven. Woordenschat mag niet meer gedrild worden.
Een jaar of tien geleden werden we ook nog door de doorlichters van de onderwijsinspectie op de vingers getikt: we mochten de betekenis van nieuwe woorden wel verklaren , maar we mochten onze leerlingen geen woordenlijstjes meer vanbuiten laten leren. Ze mogen geen woorden buiten een context inoefenen, waardoor jammer genoeg het hele woordenschatonderwijs in het gedrang komt.’ Van De Walle wil graag een stap terug in de tijd zetten, toen er nog geblokt moest worden.
‘Nu ligt de klemtoon vooral op taken maken en veel minder op studeren, waardoor leerlingen niet genoeg basiskennis opbouwen. De helft van de leerlingen in het technisch onderwijs kent b.v. ook de dt-regels niet. Ze blijven ermee sukkelen – ofwel omdat ze de regels niet kennen, ofwel omdat ze niet belangrijk vinden. Zolang er geen punten mee te verdienen zijn, trekken leerlingen zich bijzonder weinig aan van de juiste taal en spelling ‘
Leraar Nederlands Gijs Hollebosch derde graad aso (Beveren): “Op een bepaald moment besliste de overheid om de grammatica die op de Basisschool aangeleerd werd door te sluizen naar de eerste graad van het middelbaar onderwijs. In de eerste twee leerjaren krijgen de leerlingen nu de zinsontleding die wij in de lagere school kregen … In de leerplannen van het middelbaar ligt vandaag ook veel minder de nadruk op spelling. Vroeger werden de spellingregels erin gedrild, nu moeten de leerlingen (volgens de leerplannen) enkel beseffen dat spelling in sommige contexten belangrijk is, zoals bij het schrijven van een sollicitatiebrief.
Hetzelfde geldt voor de woordenschat. Ik hoor van oud-leerlingen vaak dat ze het lastig hebben met academisch taalgebruik aan de hogeschool of universiteit. Een grote kwaal is volgens Hollebosch ook de snel afkalvende leescultuur. Leerlingen die wel nog lezen, nemen hun toevlucht tot het makkelijker werk, zoals ‘De hongerspelen’. Het is goed dat die boeken sowieso gelezen worden, maar ze hebben een minder diverse woordenschat. ‘ Wordt er bij de quotering rekening gehouden met het dalende niveau? ‘Ja, binnen de vakgroep Nederlands wordt daarover gesproken. Vooral ook anderstalige nieuwkomers krijgen meer punten dan vroeger.”
2.Dominiek Sandra, prof. algemene taalkunde UA
Prof. Sandra kan niet anders dan vaststellen dat de taalbeheersing, inclusief de spellingcapaciteiten van studenten in de eerste bachelor taal- en letterkunde achteruitgaat. ‘Zeker de laatste tien jaar is het slechter geworden, zegt hij. …
In de eerste bachelor taal- en letterkunde zijn er studenten die zelfs na veel begeleiding niet in staat zijn om een degelijk mini-essay van twee bladzijden te schrijven. Ze maken fouten in de tekststructuur, zinsbouw, woordkeuze en spelling. (Als het al bij die taal-studenten al zo slecht gesteld is met schrijven, woordenschat, spelling, dan moet het nog veel erger zijn bij doorsnee-studenten.)
Sandra maakt zich ook zorgen over de wegdeemsterende leescultuur. Maar ook het feit dat het grammaticaonderwijs pas in het middelbaar begint, heeft ernstige gevolgen. Bachelorstudenten die een taalopleiding volgen, komen soms diep in de problemen als ze een zin grammaticaal moeten ontleden. Dat is toch onvoorstelbaar! Er zakken hallucinant veel studenten voor de cursus waarin ze woordsoorten leren benoemen en zinsbouw leren analyseren. … Dat is dramatisch, want van talenstudenten verwacht je dat ze niet alleen taalvaardig zijn, maar ook inzicht in de taal hebben. Het is heel waarschijnlijk dat ze ooit voor een klas zullen staan. Het zal hen dan maar overkomen dat een van hun slimmere leerlingen hen corrigeert omdat ze een lijdend voorwerp verwarren met een gezegde. Ik vrees dat dit nu al gebeurt.”
…Ik vind dat het middelbaar onderwijs te vaak herzien werd. Bij al die hervormingen werd soms het kind met het badwater weggegooid. Zowel in het middelbaar als in het hoger onderwijs moeten we ook veel strenger durven te zijn. Soms krijgen studenten ook dyslexie-attesten die ze niet verdienen. Sommigen hebben een attest omdat ze in het Nederlands dyslectisch zijn, terwijl ze er in de Engelse taal totaal geen last van hebben.
3. Prof. Filip Vos (UGent)
In 2008 voerde Filip Devos, professor Nederlands UGent, onderzoek naar de spellingvaardigheden en de grammaticale kennis van laatstejaarsleerlingen uit het algemeen secundair. ‘Voor grammatica haalde zo goed als niemand de eindtermen, behalve de leerlingen die Latijn volgden. … ook Devos heeft het gevoel dat er iets mis is. ‘Ik geef 20 jaar les en ook ik zie de kennis van de spelling en grammatica achteruitgaan. Ik merk dat veel studenten het nog lastig hebben om teksten te schrijven en te begrijpen, en dat de woordenschat krimpt. Neem het zinnetje: “Hij fietst gezwind de Mont Ventoux op.” De helft van de studenten kent het woord ‘gezwind’ niet meer. Van de uitdrukking “hij bakt ze bruin” hebben ze ook nog nooit gehoord.
4.Reactie van minister Crevits
Crevits: ‘Wetenschappelijk gezien bestaan er geen harde bewijzen van een dalend niveau van spelling en grammatica’, reageert minister Hilde Crevits. ‘Maar vanuit het onderwijsveld komen er inderdaad signalen dat het algemeen taalniveau achteruitgaat. De minister benadrukt dat ze groot belang hecht aan een goede kennis van het Nederlands. ‘Daarom is de modernisering van het secundair onderwijs zo belangrijk. In het Vlaams Parlement is het debat aan de gang over de eindtermen. Taal zal er zeker in aan bod komen.
5. Commentaar van Raf Feys
In het debat over de hervorming van het s.o. van de voorbije 10 jaar is de niveaudaling voor taal e.d. op geen enkel moment ter sprake gekomen. De critici van die hervorming vrezen ook dat deze tot verdere niveaudaling en ontscholing zal leiden.
De beleidsverantwoordelijken van het departement en van de onderwijskoepels hebben ook steeds ontkennend gereageerd op de vele getuigenissen en enquêtes die wezen op de niveaudaling voor de taalvakken e.d. De katholieke onderwijskoepel publiceerde in september 2007 zelfs een dik themanummer van Nova et Vetera om de vele kritieken op de niveaudaling naar aanleiding van de O-ZON-campagne van Onderwijskrant te weerleggen. Ook de leerplanvoorzitters en de taalbegeleiders ontkenden de vele kritiek.
Ook nu pakt Crevits uit met de stelling dat er geen wetenschappelijke bewijzen bestaan voor de achteruitgang. Maar precies de beleidsmakers hebben zich nooit ingespannen om het niveau van de taalkennis en taalvaardigheden op een grondige wijze te onderzoeken. Hierbij gaat het ook niet enkel om spelling en grammatica. Erger is dat het eveneens gaat om een grote achteruitgang inzake schrijf vaardigheid, woordenschat en begrijpen van teksten.
De minister belooft nu dat er aandacht zal aan besteed worden in het kader van het debat over de nieuwe eindtemen. Maar uit de vele debatten over de hervorming van het s.o. en in de recente eindtermen-standpunten ‘vanbovenaf’ blijkt dat daar met geen woord over gerept werd:. Denk aan standpunten als: ‘De nieuwe school in 2030 ‘ (Departement, VLOR en KBS), oriënterend VLOR-advies over eindtermen, 10-tal bijdragen over nieuw leerplanconcept van de katholieke onderwijskoepel onder het motto: ‘Zin in leren , ouderpanel van de KBS, … Ook in de hoorzittingen kwam die thematiek nog niet ter sprake. Zo verwonderde het ons ook ten zeerste dat in de hoorzitting met de ex-eindtermen-chef Roger Standaert met geen woord gerept werd over de vele kritiek op de ontscholende ‘Uitgangspunten’ bij de eindtermen (1995) en de vele kritiek inzake de nivellerende eindtermen voor de taalvakken e.d.