Hieronder een opiniestuk dat ik schreef voor de website van Klasse en dat vandaag verscheen:
De Vlaamse regering keurde de modernisering van het secundair onderwijs goed. In de tweede en derde graad komen er 8 studiedomeinen. Onder andere “Landbouw en tuinbouw”, “Zorg en Welzijn” en “STEM” werden als domein gemarkeerd, maar “Taal en Cultuur” niet. Dat is een opmerkelijke beslissing. Leven we in de 21ste eeuw immers niet in een informatie- en communicatiemaatschappij en in een globaliserende samenleving waarin aan onze talige en culturele competenties steeds complexere eisen worden gesteld?
Misschien is de beslissing van de Vlaamse regering wel net door die vaststelling ingegeven. Omdat talige en (inter)culturele competenties zulke sleutelcompetenties zijn voor ieders functioneren op de arbeidsmarkt, in het maatschappelijk en het persoonlijk leven, is het van cruciaal belang dat met alle leerlingen in alle studiedomeinen, en doorheen alle vakken, aan talige/culturele competenties wordt gewerkt.
In alle vakken kan geïntegreerd gewerkt worden aan de vaardigheid van alle jongeren om kritisch met geschreven en digitale informatie te leren omgaan, om helder en coherent verslag uit te brengen (mondeling en schriftelijk), om samen te overleggen, debatteren en discussiëren…. Door bijvoorbeeld in een vak als techniek leerlingen kritisch naar diverse handleidingen en instructies te laten kijken en hen daarover te laten overleggen, wordt het vakonderwijs tegelijk taalontwikkelend onderwijs.
Nauw daarbij aansluitend kunnen in elk van de 8 gekozen studiedomeinen de taalvakken (Nederlands, Frans, Engels….) dienen om gericht aan taalcompetenties te werken. In die vakken kan – opnieuw voor alle leerlingen – de schijnwerper gericht worden op specifieke leesstrategieën, de opbouw van heldere verslagen, schrijf- en spellingvaardigheden, registerverschillen tussen informele en formele teksten, de criteria voor een goede argumentatie tijdens een debat, de kracht van literatuur en andere cultuuruitingen om emoties en maatschappelijke gebeurtenissen te verwerken, enzovoort.
Bij voorkeur worden in de 8 studiedomeinen sterke inhoudelijke verbindingen gezocht tussen wat er gericht in de taalvakken gebeurt en de geïntegreerde aandacht voor taal en cultuur binnen de niet-taalvakken. Als bijvoorbeeld binnen het vak geschiedenis aandacht wordt besteed aan migratiestromen, dan kan het verrijkend zijn om tijdens dezelfde week binnen het vak Nederlands kritisch te kijken naar argumenten in diverse opiniestukken en sociale mediaberichten over migratiestromen, en kan tijdens de les Engels of Frans een beklijvend uittreksel uit een biografische roman over een migrant aanleiding geven tot een boeiend debat. Zo wint het taalonderwijs aan actualiteitswaarde, zinvolheid, levensechtheid, en dus ook aan motiverende waarde voor de leerlingen. Door het combineren van al die gerichte en geïntegreerde inspanningen verhoogt bovendien de kans dat alle leerlingen het vereiste niveau van basisgeletterdheid behalen.
Maar als dat allemaal gerealiseerd wordt, dan blijft nog minstens één vraag onbeantwoord. Wat met de verdieping van taal- en cultuurgebonden competenties? Wat met leerlingen die een passie ontwikkelen voor taal, meertaligheid en literatuur? Wat met leerlingen die gebeten zijn door allerlei aspecten en finesses van hedendaagse communicatie? Wat met die vele leerlingen die als pubers de ambitie voelen opborrelen om journalist, leraar talen, communicatiespecialist, intercultureel bemiddelaar of mediaspecialist te worden? Moeten zij de kans niet krijgen om talig/culturele competenties tot op een hoog niveau – een hoger niveau dan de leerlingen in de andere studiedomeinen – te ontwikkelen?
Heeft onze 21ste-eeuwse maatschappij, waarin iedereen overspoeld wordt met – vaak ongefilterde – informatie en waarin de globalisering alle culturele grenzen doorbreekt, geen nood aan jonge mensen die zich hierin willen verdiepen? Hebben onze economie en maatschappij geen nood aan jonge mensen die op het vlak van taal, cultuur en communicatie met creatieve ideeën voor de dag kunnen komen? Zou het niet zinvol zijn om jongeren zelf te laten bedenken hoe ze andere jongeren kunnen sensibiliseren rond de gevaren en verleidingen van het internet, de onbetrouwbaarheid van bepaalde informatie, de processen van polarisering die onze pers domineren en de taaltrucs van de reclame? Zijn jongeren niet de beste ambassadeurs als het om leesbevordering voor jongeren gaat?
En als we daar allemaal nood aan hebben, kunnen we dat dan realiseren zonder een apart studiedomein “taal en cultuur”? Of zou een apart studiedomein hierbij voor meerwaarde kunnen zorgen? Moeten we er met andere woorden niet voor zorgen dat we, als het over taal en cultuur gaat, in ons secundair onderwijs geïntegreerd, gericht én verdiepend kunnen werken? Is dat geen debat waard?
Beste Kris Van Den Branden, ik heb het gevoel dat u wel in een debat zult worden betrokken, maar de taalleerkrachten zelf niet. Vanuit mijn eerdere ervaring als vertaler-copywriter kan ik zeggen dat taal in het algemeen niet erg wordt gewaardeerd: er worden niet graag veel centjes neergeteld voor een goede vertaling of goede tekst. In de politiek wordt de noodzaak om geld vrij te maken voor veiligheid hoger ingeschat dan voor cultuur en taal (ik werk in het volwassenenonderwijs en ondervind het elke dag). De beslissing om van ‘taal en cultuur’ geen apart studiedomein te maken ligt in het verlengde van dat alles. Als er een debat zou komen, laat u mij dat dan aub weten? Alvast bedankt voor uw poging om het debat op tafel te brengen.