Waarom is de sociale kloof in het Vlaams onderwijs zo groot?

Het probleem van de sociale kloof in ons onderwijs is complex: het is niet zomaar af te doen als een “taalprobleem” of het loutere gevolg van “te weinig ondersteuning van de ouders”. Het is het resultaat van een samenspel van veel factoren die allemaal op elkaar inspelen en elkaar daardoor versterken. Welke factoren dragen volgens onderzoekers het meest bij tot de sociale kloof in ons onderwijs en moeten geneutraliseerd worden om tot oplossingen te komen?

Een andere wereld

De wereld van de school is een nieuwe wereld voor elk kind. De onderwerpen die worden besproken, de taal die wordt gebruikt, de interactiepatronen en het gedrag dat wordt verwacht zijn afgeleid van een Westerse middenklasse-cultuur. Kinderen wiens thuiswereld sterk gelijkt op de schoolwereld gedijen makkelijker in die schoolwereld dan kinderen voor wie de afstand tussen thuis- en schoolwereld groot is.

Een andere taal

Op school wordt taal op een andere manier gebruikt dan thuis. Leerlingen moeten op school immers van concreet, hier-en-nu ervaren naar abstract denken evolueren, en dat gebeurt grotendeels via taal. Niet zomaar taal, maar “schooltaal”: de taal die nodig is om achter de schermen van de werkelijkheid te kijken, een standaardtaal met een gespecialiseerde woordenschat en complexe zinnen die allerlei verbanden kunnen uitdrukken. Voor kinderen van laagopgeleide ouders die thuis in een andere taal dan het Nederlands worden opgevoed is de uitdaging om die schooltaal te verwerven veel groter dan voor kinderen die in een Nederlandssprekend middenklassegezin opgroeien. Deze kinderen moeten een complexe schooltaal verwerven terwijl ze diezelfde taal moeten gebruiken om er in alle vakken moeilijke dingen in te leren. Ze moeten dus twee razendsnelle vliegen in één klap vangen.

Prestatiecultuur en de rol van evaluatie

De evaluatiepraktijk in vele Vlaamse scholen wordt nog sterk gedomineerd door een “onmiddellijke prestatiecultuur”. Leerlingen krijgen les over bepaalde leerstof en moeten haast meteen het bewijs leveren dat ze de stof beheersen. Presteren, eerder dan groeien, staat centraal. Dat werkt in het nadeel van leerlingen die meer tijd en ondersteuning dan anderen nodig hebben om zich aan te passen aan de schoolse manier van werken en om bepaalde leerstof te verwerken. Als leerlingen bij de beoordeling worden vergeleken met zowel een streng criterium (de leerlingen moeten de meeste vragen juist hebben) als met andere leerlingen, dan dreigen leerlingen die een minder hoge score halen dan de anderen keer op keer als “minderwaardig” uit de verf te komen. Dat kan op termijn vreten aan het zelfvertrouwen van deze leerlingen, waardoor ze nog minder goed gaat presteren. Het kan ertoe leiden dat deze leerlingen steeds meer overtuigd raken van het feit dat het voor hen moeilijk is om op school succesvolle leerervaringen op te bouwen en dat onderwijs vooral iets is voor “betere” leerlingen.

Segregatie in het onderwijs

In Vlaanderen valt de heterogene populatie van leerlingen snel uiteen, namelijk in het eerste jaar van het secundair onderwijs (op de leeftijd van 12). In het Vlaams secundair onderwijs met zijn uitgebreide scholenaanbod blijken kinderen van laagopgeleide ouders veelal in technische en beroepsgerichte richtingen, en samen in dezelfde scholen, te zitten, terwijl kinderen van hoogopgeleide ouders veel meer in studierichtingen zitten die voorbereiden op het academisch hoger onderwijs en samen in andere scholen zitten. In een sterk prestatiegericht onderwijssysteem wordt de keuze voor een studierichting vaak niet zozeer bepaald door een positieve keuze vanuit de interesses van de leerling, maar eerder vanuit de punten en scores die de leerling in de voorafgaande schooljaren verzamelde. Leerlingen die hoog genoeg scoren blijven in de cognitief veeleisende richtingen, terwijl leerlingen voor wie dat niet geldt, ‘afzakken’ naar een ‘lagere’ sport van de onderwijsladder. Als de schotten en muren tussen scholen en studierichtingen strak zijn, dan vermindert de kans dat deze leerlingen in contact treden met meer succesvolle leerlingen en zich aan hun motivatie, ondersteuning, voorbeeld kunnen optrekken.

Verwachtingen van leerkrachten

Uit onderzoek naar de effectiviteit van onderwijs blijkt systematisch het grote belang van de verwachtingen die leerkrachten koesteren ten aanzien van de prestaties van leerlingen. Hoge verwachtingen van leerkrachten gaan heel vaak gepaard met hoge leerwinst en sterke leerlingprestaties. Als leerkrachten hoge verwachtingen ten aanzien van bepaalde leerlingen hebben, dan verhoogt de kans dat deze leerlingen uitdagende vragen, opdrachten en activiteiten in de klas krijgen aangeboden, veel en uitgebreid in de klasinteractie worden betrokken, constructieve en uitgebreide feedback op hun werk krijgen en het advies krijgen om academisch georiënteerde studierichtingen te volgen. Bij lage leerkrachtverwachtingen dreigt telkens het tegenovergestelde. In het slechtste geval krijgen kansarme leerlingen als gevolg van lage leerkrachtverwachtingen te weinig uitdagend onderwijs. In scholen, klassen of studierichtingen waarin veel leerlingen samen zitten die al veel faalervaringen hebben opgedaan of die al veel lage cijfers hebben verzameld, dreigen de gevolgen van lage verwachtingspatronen zich op groepsniveau en voor de hele klas te manifesteren.   

Stimulansen tijdens de eerste levensjaren

De mate waarin kinderen tijdens hun allereerste levensjaren stimulansen van hun ouders en omgeving krijgen om taalvaardigheden, denkvaardigheden, sociale vaardigheden en creatieve vermogens te ontwikkelen blijkt een sterke impact te hebben op de ontwikkeling van het jonge brein. Er blijken grote verschillen tussen ouders op dat vlak te bestaan. Sommige kleuters verschijnen daardoor beter voorbereid aan de schoolpoort dan andere. Kinderen van hoogopgeleide ouders zijn in deze bevoorrechte groep oververtegenwoordigd, onder andere omdat de stimulerende activiteiten die deze ouders met hun kind ondernemen en de taal die ze daarbij gebruiken vaak nauwer aansluiten bij de interactie op school dan die van andere ouders.

De ondersteuning van de schoolloopbaan door ouders

In veel onderwijssystemen is het onderwijssucces van leerlingen gedeeltelijk afhankelijk van wat kinderen thuis doen voor school: huiswerk maken, lessen leren, examens voorbereiden, taken uitvoeren. Leerlingen die thuis in optimale omstandigheden kunnen studeren (in een stille, rustige omgeving, zonder storend lawaai op de achtergrond), die van hun ouders morele steun krijgen als het wat moeilijker gaat, die indien nodig uitleg kunnen vragen aan hun ouders of dankzij de ouders toegang vinden tot nuttige informatiebronnen zijn bevoordeeld. Evenzeer kunnen leerlingen met leerproblemen erbij gebaat zijn als hun ouders vlot de weg vinden naar een passend ondersteuningsaanbod of vaardig de problemen kunnen aankaarten en bespreken met het schoolpersoneel. Ook bij studiekeuzeprocessen kan de rol van ouders belangrijk zijn: hoogopgeleide ouders zijn vaak beter geïnformeerd over het onderwijssysteem en over de inhoud van studierichtingen: ze bewegen zich vlotter op de “vrije schoolmarkt” om een aanbod te vinden dat goed past bij de behoeften van hun kind.

De nefaste invloed van armoede

In Vlaanderen leeft 11% van de kinderen tussen 0 en 17 jaar in een huishouden dat moet rondkomen met een inkomen onder de nationale armoederisicodrempel. Veel van deze kinderen leven in krappe huizen met weinig speel- en bewegingsruimte en weinig plaats om rustig voor school te werken. Velen hebben moeilijk toegang tot stimulerende vrijetijdsinitiatieven, jeugdverenigingen en bibliotheken. Velen groeien op in een omgeving met weinig boeken, kranten, tijdschriften en internetaansluiting, en in een buurt met weinig positieve rolmodellen. De gevolgen van opgroeien in armoede kunnen nefast zijn: vele kinderen vertonen een vertraagde fysieke, sociale en mentale ontwikkeling. Op vele van deze kinderen, op hun ouders en op de achtergestelde buurten waarin ze opgroeien, wordt een negatief, denigrerend etiket geplakt: dat haalt hun zelfbeeld naar beneden en hun vertrouwen dat ze via het investeren van energie in leeractiviteiten zichzelf uit de spiraal van armoede kunnen hijsen. Dat knaagt ook aan het geloof van het schoolpersoneel dat deze leerlingen het onderwijs kunnen gebruiken als springplank naar een beter leven zonder armoede.

Het geringe effect van veel gebruikte remediëringsmaatregelen

Naar Europese normen wordt zittenblijven zowel in Nederland als in Vlaanderen vaak gebruikt als remediëringsmaatregel voor leerlingen die niet goed presteren. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt echter dat zittenblijven voor de meeste kinderen niet goed werkt. Bij de meeste leerlingen die een leerjaar overdoen, is het positieve leereffect al snel uitgewerkt. Bovendien zijn ze het sociale contact met de klasgroep waartoe ze lang behoorden, kwijt. De beslissing tot zittenblijven kan het zelfbeeld van leerlingen aantasten en hun geloof in de eigen “leer-kracht”. Tegelijkertijd kunnen ook de verwachtingen van leerkrachten aangetast worden. In veel gevallen wordt het onderwijsaanbod onvoldoende aangepast aan de leerbehoeften van de zittenblijver. Ook bij aparte remediëringsklasjes voor leerlingen die achterophinken en buiten de lesuren worden “bijgewerkt”, dreigen gelijkaardige gevaren.

De sociaal-emotionele onderstroom van alle leerprocessen

Mensen zijn sociale wezens. Ze krijgen energie-voor-leren als ze met dat leren sociaal voordeel kunnen doen. Ze willen leren om bij een groep te horen. Leerlingen die meer signalen krijgen dat ze erbij horen, voelen zich waarschijnlijk beter en meer thuis op school. Ze laden meer energie-voor-leren op en doen dus meer moeite om te leren op school, omdat ze het gevoel hebben dat ze sociaal profijt kunnen halen uit de groepsbinding op school. Onderzoek geeft aan dat kinderen van hoogopgeleide ouders vaak beter scoren voor de bovenstaande vragen dan kinderen van laagopgeleide ouders.

Gebrek aan perspectieven

Jongeren zullen meer energie investeren in het behalen van een diploma als ze geloven dat dat hen vooruithelpt bij het vinden van een goede job en het opbouwen van een volwaardig en hoopvol bestaan. Jongeren pikken rond hun toekomstperspectieven signalen van diverse aard op: de leefsituatie en de aanmoediging van hun ouders, familie en kennissenkring; de berichtgeving in de media over de kansen op werkloosheid, huisvesting en gezondheid van diverse sociale groepen; het rolmodel van jongeren uit de eigen sociale groep die een succesvol leven hebben uitgebouwd; de sociale herkomst van leerkrachten…. Wie relatief weinig positieve signalen krijgt, zal veel veerkracht moeten ontwikkelen om toch vol te houden. En dat laatste is vaker het geval voor kinderen van allochtone en/of laagopgeleide ouders dan voor kinderen van hoogopgeleide ouders.

Meer lezen?

Alle referenties naar het wetenschappelijk onderzoek waarop dit blogbericht is gebaseerd, vindt u in Van den Branden, K. (2015). Onderwijs voor de 21ste eeuw: een boek voor leerkrachten en ouders. Leuven: ACCO (hoofdstuk 6).

4 gedachten over “Waarom is de sociale kloof in het Vlaams onderwijs zo groot?

  1. Pingback: PISA en ‘taalachterstand’: een bloemlezing van de afgelopen week, en enkele persoonlijke reflecties | Steven Delarue

  2. Beste meneer Van den Branden

    Ik ben blij dat u de sociale kloof in ons Vlaams onderwijs zo exhaustief heeft beschreven. Als laatstejaarsstudente van de lerarenopleiding Nederlands en biologie, vind ik het belangrijk dat je als leerkracht over een ruime blik beschikt. De regel: “Iedereen is gelijk voor de wet!”, past al een hele poos niet meer in onze onderwijscontext. Er zijn nu eenmaal leerlingen die extra ondersteuning, motivatie en aandacht nodig hebben. De STICORDI-maatregelen en het M-decreet zorgden al voor een duidelijkere afbakening van het idee dat elke leerling andere behoeftes heeft om hen tot duurzaam leren aan te sporen. Toch blijft de sociale kloof een zeer complex probleem.

    De diverse instroom van leerlingen is voor het onderwijs een uitdaging. Leerkrachten moeten rekening houden met de sociale achtergrond, de thuissituatie, de thuistaal, de schoolresultaten, de invloed van armoede… Differentiatie zou hier hét magische woord zijn. Jammer genoeg is het in de realiteit niet mogelijk om voor elke les en elke taak te zorgen dat de leerling op zijn niveau kan werken. Breed evalueren is een stap in de goede richting om dit te realiseren. De leerlingen kunnen zo kiezen uit verschillende uitwerkingsmogelijkheden waarbij ze volgens hun talent kunnen werken. Hierdoor kunnen ze erkenning en meer zelfvertrouwen krijgen.

    Ik ben blij dat u ook over de verwachtingen van de leerkrachten schrijft. Volgens mij kunnen leerkrachten zich wel aanpassen aan het niveau van een taalzwakke leerlingen, maar er schuilt hierbij een gevaar. Leerkrachten gaan vaak denkvragen van hogere orde stellen aan de ‘slimme’ leerlingen waardoor de taalzwakke leerlingen minder worden uitgedaagd. Ik denk dat het belangrijk is om als leerkracht hier op regelmatige basis te reflecteren, zodat de taalzwakke leerling ook kan groeien door de uitdagendere vragen waarbij ze niet enkel met ja of nee moeten antwoorden. Ze moeten ook hun mening kunnen omvormen in correcte zinnen!

  3. Pingback: Reactie op Kris Van den Branden – Sena's blog

  4. Pingback: Vergelijking van standpunten – Sena's blog

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s