Voor haar masterscriptie verzamelde Eva Steurbaut via een online enquëte de antwoorden van 339 leerlingen (verdeeld over ASO en TSO en over 5de en 6de jaar) op de bovenstaande vraag. Bovendien werden 31 leerlingen betrokken in een focusgroepgesprek. Dat leverde een resem interessante vaststellingen en aanbevelingen op.
– De leerlingen staan gematigd positief tegenover de huidige invulling van het vak Nederlands. Slechts een minderheid vindt het vak echt “interessant”, “leerrijk” en “leuk”. Op een zespuntschaal krijgt het vak van minder dan 25% van de leerlingen een score ++ (punt 5 op de schaal) of +++ (punt 6) voor de bovenstaande parameters. Leerlingen uit talenrichtingen zijn enthousiaster dan leerlingen uit niet-talenrichtingen, wat wellicht hun grotere interesse in talen weerspiegelt.
– Leerlingen vinden het wel erg belangrijk dat het vak Nederlands blijft bestaan. Het is immers het vak waar je correct en helder leert communiceren in het Standaardnederlands, en dat is voor het hoger onderwijs, het maatschappelijk leven en de arbeidsmarkt van heel groot belang.
. Helder en correct communiceren in het Standaardnederlands en leren omgaan met informatie moet in het vak Nederlands van de toekomst nog meer centrale aandacht krijgen. Daarbij vinden de leerlingen het belangrijk dat ze kennis over het taalsysteem en de regels van de taal opdoen én die kennis kunnen toepassen om correcte, begrijpelijke en gepaste taaluitingen te produceren. Ze vinden het ook belangrijk dat ze leren om kritisch en efficiënt te leren omgaan met een overvloed aan informatie, en dat ze die informatie helder kunnen weergeven tijdens een presentatie of goed leren samenvatten. De leerlingen vinden het ook cruciaal dat ze leren debatteren en vergaderen, een goede sollicitatiebrief schrijven en een sollicitatiegesprek voeren. Daarbij zijn ze er gevoelig voor dat ze in al die communicatiesituaties het gepaste register gebruiken. Verder is het vak Nederlands ook hét vak bij uitstek om kennis te maken met literatuur, inclusief literatuur uit andere culturen.
– De leerlingen vinden het belangrijk dat de teksten die ze krijgen aangeboden over actuele onderwerpen gaan (bijvoorbeeld democratie, klimaatopwarming, gezondheid, ecologisch leven….) en dat de opdrachten die ze krijgen aansluiten bij wat mensen vandaag met taal in de maatschappij moeten doen. Teksten in handboeken zijn heel snel verouderd, dus de leerlingen geven er een voorkeur aan dat de leerkracht zelf actuele teksten naar de les meebrengt. In de focusgroepsgesprekken geven sommige leerlingen ook aan dat ze meer naar buiten willen (bijvoorbeeld naar vergaderingen of het parlement gaan om te leren debatteren).
– Leerlingen zijn geen voorstander van leerstof van buiten leren en reproduceren. Leerlingen willen uitgedaagd worden om de leerstof echt te begrijpen, in eigen woorden uit te leggen en toe te passen.
– De focusgroepsgesprekken verduidelijken over welke aspecten van het huidige vak Nederlands de leerlingen niet tevreden zijn. Zo vinden de deelnemers dat ze onvoldoende leren hoe ze notities moeten nemen, bijvoorbeeld bij een luisteropdracht; dat is nochtans erg belangrijk in het hoger onderwijs. Opvallend is dat veel jongeren vinden dat er tijdens de eerste 4 jaar van het secundair onderwijs teveel “gelummeld” wordt en tijd verkwanseld aan vrij nutteloze onderwerpen. Zegswijzen, spreekwoorden en zinsontleding worden in dit verband met de vinger gewezen. Daarentegen krijgen het leren schrijven van een paper of samenvatting, het leren hanteren van bronvermeldingen of het geven van goede presentaties veel te weinig gerichte aandacht of komen ze veel te laat aan bod in het secundair onderwijs. De leerlingen missen hierbij ook gerichte coaching: ze moeten plots een samenvatting schrijven, debatteren of bronnen nakijken, zonder dat iemand hen echt aanleert hoe dat moet. Dit zijn echter vaardigheden die je niet zomaar al doende leert.
– Slecht nieuws voor de uitgeverijen: de leerlingen vinden dat er komaf moet gemaakt worden met invulboeken. Veel deelnemers aan de focusgroepgesprekken zijn voorstander van een compact theorieboek met enkel de basis en enkele voorbeeldoefeningen die kunnen toegepast worden op materiaal dat de leerkracht zelf meebrengt. Bovendien vinden de leerlingen van de derde graad de handboeken vaak te kinderachtig: er worden allerlei speelse werkvormen in verwerkt om de boel toch maar leuk te houden, maar de inhoud mag ernstiger en de uitdaging pittiger zijn.
– Qua ideale tijdsinvestering moet volgens de leerlingen de meeste tijd gaan naar schrijfvaardigheid (21% van de tijd), spreekvaardigheid (21%) en taalbeschouwing (21%). Andere onderdelen zoals leesvaardigheid, literatuur en luistervaardigheid behoeven iets minder tijd. Als de leerlingen de ideale tijdsinvestering linken aan de 4 kernthema’s van de visietekst “Iedereen taalcompetent” (i.e. de visietekst Taalunie over de toekomst van het onderwijs Nederlands), dan blijken “Taal en Communicatie” (30% van de beschikbare tijd), “Taal en identiteit” (26%), “Taal en informatie” (22 %) en “Taal en Cultuur” (21%) allemaal terecht hun deel van de koek op te eisen.
Conclusie: leerlingen willen een vak Nederlands dat volop in het echte leven van de 21ste eeuw staat. Ze willen een vak waarin taalbeschouwing en de aandacht voor taalcorrectheid efficiënt geïntegreerd wordt met taalvaardigheidonderwijs zodat de leerlingen de regels niet alleen kennen, maar ze ook vlot en gepast kunnen toepassen.
Dit bericht is gebaseerd op de masterscriptie van Eva Steurbaut (2018). De toekomst van het vak Nederlands. Hoe zien de leerlingen van de 3e graad ASO en TSO de toekomst van het vak Nederlands? Leuven: Faculteit Letteren.
Ik volg steeds met grote aandacht de artikels die hier gepubliceerd worden. Het betrekken van leerlingen bij de inhouden van vakken is inderdaad belangrijk én zinvol. Het zal nog meer de motivatie bevorderen bij de leerlingen als er daadwerkelijk ook iets met hun feedback wordt gedaan. Ik ben benieuwd naar de toepassingen in de toekomst in dit domein. Transfer naar andere domeinen, van het onderzoek als van sommige bevindingen, lijken me vrij eenvoudig te maken ook. Dat wordt dus kritisch onder de loep nemen van de inhouden van mijn eigen vakken.
(PS: typfoutje in “enquëte”)
Het is natuurlijk zo dat deze generatie reeds 4 of 5 jaar secundair onderwijs heeft gevolgd met de huidige leerplannen, die (vanaf de eerste graad) dateren van 2010. Logisch dat hun feedback dan ook gaat over dingen die ze kennen (competentievaardigheden en communicatie). Vroeger werd zinsontleding op een diepgaandere manier bestudeerd in de eerste jaren en was er in in de laatste jaren van het ASO bijvoorbeeld veel meer aandacht voor literatuurgeschiedenis, poëzie en cultuur in het algemeen. Iets waar de huidige 16 – 18-jarigen niet in die mate mee in contact komen. Je zou ze eigenlijk beide curricula moeten laten doorlopen (moest het mogelijk zijn) om ze pas nadien een mening te laten vormen welke ze het meest waardevol vinden… En dan ben ik nog niet zo zeker of het antwoord hetzelfde zal zijn als wat uit de studie blijkt. Wel integendeel, reeds in de eerste graad rollen leerlingen met hun ogen als het alweer over de OVUR – methode gaat en zijn ze net geïnteresseerd als het eens wat diepgaander en moeilijker is.
Pingback: Hoe denken ouders in Vlaanderen over het taalonderwijs Nederlands? | DUURZAAM ONDERWIJS