Is de evaluatiepraktijk in Vlaamse scholen eerder vaardigheids- of kennisgericht? Speelt die evaluatiepraktijk in op de toenemende diversiteit van de leerlingpopulatie? Hoe staan leerkrachten tegenover punten op het rapport? Dat zijn slechts een paar van de onderzoeksvragen die onderzoekers van het interuniversitaire Steunpunt Onderwijsonderzoek hanteerden in hun kwalitatieve casestudie onderzoek naar evaluatiebeleid in Vlaamse scholen. Daarin participeerden 6 basis- en 6 secundaire scholen (van diverse netten en met diverse leerlingpopulaties). Het beeld dat uit deze casussen naar voor komt is dat de vernieuwing van de evaluatiecultuur in Vlaamse scholen een langzaam, geleidelijk proces is, en dat de verschillen tussen onderwijsniveaus en –vormen vrij substantieel is.
- In de deelnemende kleuterscholen bleek de evaluatie veelal geïntegreerd te worden met de dagelijkse lespraktijk en vooral via observaties van gedrag te verlopen; in de basis- en secundaire scholen daarentegen wordt de evaluatie sterker gescheiden van de lespraktijk, en neemt die vooral de vorm aan van klassieke pen-en-papier toetsen en (vooral in de secundaire scholen) afgebakende examenperiodes.
- In de meeste van de 12 scholen is er slechts in zeer beperkte mate een uitgesproken evaluatiebeleid en een gedeelde visie op evaluatie. Veel wordt overgelaten aan het initiatief van individuele leerkrachten en – in het secundair onderwijs – aan vakgroepen. Opvallend is echter dat overleg in vakgroepen vooral de praktische aspecten van evaluatie behandelt, eerder dan naar een inhoudelijke visie te streven. Slechts in een beperkt aantal casussen is er een gedeelde visie op evaluatie die is ingebed in de schoolvisie op onderwijs en leren, en daar ontstaat een meer uniforme praktijk.
- In de hogere jaren van het basisonderwijs en in het aso/tso is de evaluatiepraktijk vooral gericht op het meten van kennis: daar heerst onder leerkrachten ook een grote onzekerheid omtrent het evalueren van vaardigheden (hoe moet dat?). In de bso-richtingen van de deelnemende scholen wordt er meer aan de evaluatie van vaardigheden en attitudes gedaan. Opvallend is dat er in de aso-richtingen bijna geen attitudes worden geëvalueerd. Ook vormen van peer- en zelfevaluatie komen relatief weinig voor in het secundair onderwijs, behalve in vakken die de samenwerking tussen leerlingen centraal stellen.
- Veel leerkrachten in de bevraagde scholen voelen zich erg onzeker over hun evaluatiepraktijk, maar zijn erg gemotiveerd om te zoeken naar betere/andere/meer effectieve en formatieve vormen van evalueren. Ze staan kritisch tegenover de puntencultuur op hun rapporten, maar passen die wel toe omdat dat op de school blijkbaar zo hoort of de traditie is.
- De bevraagde leerlingen van deze scholen uiten een duidelijke wens om sterker betrokken te worden bij de evaluatiepraktijk van hun school. Dankzij die sterkere betrokkenheid hopen ze meer directe feedback te verkrijgen van hun leerkrachten, bijvoorbeeld tijdens feedbackgesprekken.
- In aso-richtingen wordt de link tussen evaluatie en diversiteit vooral in remediërende termen gezien. Leerlingen die “niet meekunnen” of slecht scoren op toetsen moeten geremedieerd worden of bijles krijgen.
- Over de invoering van centrale examens zijn de meningen onder de deelnemende leerkrachten erg verdeeld. Sommigen zien voordelen (zoals het indijken van willekeur of subjectiviteit bij beoordelingen), anderen zien nadelen (zoals teaching to the test).
- Ten slotte (en dat is een heel andere link tussen evaluatie en diversiteit): de diversiteit op het vlak van evalueren, beoordelen en beslissingen nemen op basis van die evaluatie blijkt erg groot te zijn, zowel tussen scholen, als binnen scholen. De deelnemende schoolteams onderstrepen de cruciale rol van de schoolleider bij de ontwikkeling van een gedeeld evaluatiebeleid, het uitdragen en verspreiden ervan en het afstemmen van de evaluatiepraktijk op het beleid. De directie blijkt een katalysatorfunctie te hebben in het faciliteren van samenwerking tussen leerkrachten en het professionaliseren van het team, waardoor de betrokkenheid van leerkrachten verhoogd wordt om mee het evaluatiebeleid vorm te geven.
Dat er op het vlak van evaluatiebeleid op deze scholen nog marge is voor verbetering en optimalisering blijkt niet alleen uit de onderstaande conclusie van de onderzoekers, maar is ook iets waar de deelnemende leerkrachten zich erg bewust van zijn:
“Het onderzoek, uitgevoerd in 12 cases in het basis- en secundair onderwijs, toont aan dat in de meerderheid van de scholen de pedagogisch-didactische autonomie waarover men beschikt zelden of slechts heel beperkt aangewend wordt om een evaluatiebeleid te ontwikkelen dat enerzijds ingebed is in een visie op onderwijs en leren en anderzijds ook afgestemd is op de specifieke context van de school. De autonomie op schoolniveau wordt zo doorgeschoven naar de individuele leerkracht of naar de vakgroep (in het secundair onderwijs). In de evaluatiepraktijk vertaalt dit zich in onzekerheid bij leerkrachten over hun competenties om leerlingen te evalueren en lijkt men ook vast te houden aan de eerder traditionele vormen van evaluatie.” (Ysenbaert, Van Avermaet, & Van Houtte, 2018, 11)
Meer lezen?
Ysenbaert, J., Van Avermaet, P., & Van Houtte, M. (2018). Evaluatie en diversiteit in het basis- en secundair onderwijs. Deelrapport: casestudieonderzoek. Gent: Steunpunt Onderwijsonderzoek.
Rapport meteen lezen?
Evaluatie & diversiteit in het basis- en secundair onderwijs: casestudieonderzoek
Dit is op X, Y of Einstein? herblogd.