Wat de meeste mensen weten: de eindtermen tweede en derde graad werden door het Grondwettelijk Hof in juni vernietigd na een klacht van Katholiek Onderwijs Vlaanderen, de federatie van Steinerscholen en enkele andere scholen. Wat de meeste mensen niet weten: sindsdien is er bilateraal overleg aan de gang tussen de minister van onderwijs en de onderwijskoepels om een compromis te vinden en de zaak samen op te lossen. Dat ontlokte recent een felle reactie van Jan De Groof, Adri De Brabandere en Guy Tegenbos in een opiniestuk in De Standaard (16/08/2022): de eindtermen verdienen volgens hen meer dan een onderonsje tussen slechts twee partijen; om de crisis op te lossen die nu is ontstaan, moeten vakexperts, het brede onderwijsveld en zelfs de brede samenleving geconsulteerd worden. Als deze kwestie in achterkameroverleg wordt opgelost, zetten we zowel inhoudelijk als procedureel stappen terug in de tijd, in plaats van vooruit te gaan en vooruit te denken.
Ik ben het eens met dat standpunt. In hun opiniestuk rakelen de auteurs drie compromisvoorstellen op die blijkbaar tussen koepels en minister al zijn bekeken. Om eerlijk te zijn (en ik spreek met de pet van vakexpert die deel uitmaakte van een van de eindtermencommissies): voor mij lezen de voorstellen als een tenenkrullende aanfluiting van het ernstige, toegewijde werk dat de commissies verrichten toen ze over de eindtermen overlegden. Voorstel 1: we halen de kaasschaaf boven en romen overal een beetje af. Voorstel 2: we houden alleen cognitieve eindtermen over. Voorstel 3: rond een aantal van de 16 sleutelcompetenties (bv. burgerschap, sociaal/relationele competenties…) worden geen eindtermen uitgevaardigd. Are you kidding me? Elk van de drie voorstellen veegt de spons over de brede bevraging “Van Lerensbelang” die de vorige minister van onderwijs organiseerde en waarbij alle onderwijspartners, ouders, leerlingen, zeg maar de brede samenleving een duidelijk signaal gaven over wat zij in de 21ste eeuw in de eindtermen wilden gereflecteerd zien. Met deze voorstellen wordt geponeerd dat sommige sleutelcompetenties eigenlijk geen sleutelcompetenties zijn, maar dat het slot erop moet. Tegen de internationale tendenzen in. Tegen de inspanningen in die heel veel schoolteams zich op dit moment getroosten om alle hedendaagse sleutelcompetenties in hun onderwijs te verankeren. Tegen de inhoudelijke reflectie en analyse in die de commissies ontwikkelden.
Natuurlijk moet er opnieuw gereflecteerd worden, natuurlijk moet het geheel van de eindtermen bijgestuurd worden, daartoe verplichtte ons het Grondwettelijk Hof. Eindtermen zijn een grondzaak, ze verdienen – en vereisen – grondig denkwerk en genuanceerde besluitvorming. Daarvoor is het consulteren van alle relevante stakeholders en het integreren van diverse perspectieven een must én een verrijking. In een eerste fase van besluitvorming zouden alle partners die in de Vlaamse Onderwijsraad vertegenwoordigd zijn (inclusief vertegenwoordigers van ouderverenigingen, scholierenkoepel, socio-culturele organisaties, etnische minderheden…) kunnen betrokken worden in het samen bespreken van verschillende mogelijke aanpakken (liever 7 in plaats van 3) om de eindtermen aan te passen. Theoretisch kan de zaak immers op diverse manieren opgelost worden. Naast de 3 voorstellen die er al liggen, zou er bijvoorbeeld (om maar iets te noemen) aan gedacht kunnen worden om de zeer forse component van feitelijke kennis die in de afgeketste voorstellen wordt geëxpliciteerd, kritisch onder de loep te nemen (gegeven het feit dat sommige feiten zo snel verouderen in deze turbulente tijden). Voor het overleg over welke procedure bij de herziening van de eindtermen best wordt gevolgd, zouden vertegenwoordigers van de verschillende geledingen volgens de beproefde methode van focusgroepen verschillende voorstellen tegen elkaar kunnen afwegen (of met elkaar combineren) en hun voorkeurvoorstel naar voor kunnen schuiven. Eens er een degelijk draagvlak tussen de verschillende focusgroepen kan gevonden worden voor een methode, kan aan de partners die destijds in de onderwijscommissies zetelden, gevraagd worden om de methode uit te voeren, waarna het resultaat opnieuw aan een bredere groep (en later aan het parlement) kan worden voorgelegd.
De vertraging die de procedure bij het Grondwettelijk Hof veroorzaakte mag nu geen reden zijn om een overhaaste versnelling in te bouwen in de procedure die moet leiden tot de oplossing van het probleem. De hamvraag is dus: zijn onze eindtermen echt van lerens- en levensbelang? Of gaat de kwaliteit van het onderwijsoverleg er significant op achteruit?
Dit is op X, Y of Einstein? herblogd.
Sorry, maar ik vind uw vierde optie gewoon een drogreden. U schrijft:
“Naast de 3 voorstellen die er al liggen, zou er bijvoorbeeld (om maar iets te noemen) aan gedacht kunnen worden om de zeer forse component van feitelijke kennis die in de afgeketste voorstellen wordt geëxpliciteerd, kritisch onder de loep te nemen (gegeven het feit dat sommige feiten zo snel verouderen in deze turbulente tijden).”
Wiskunde, natuurwetenschappen, economie, geschiedenis, talen enzovoorts verouderen helemaal niet. Ja af en toe komt er iets nieuws bij, af en toe wordt iets als fout bewezen en wordt vervangen door iets nieuws, maar voor de est blijven de inhouden van deze vakken bijzonder stabiel.
Beste, bedankt voor uw reactie. In de eindtermencommissies draaiden de discussies rond de feitelijke kennis om de vraag welke feitelijke kennis noodzakelijk en relevant is (anno 2020) voor de leerlingen om de eigenlijke eindterm te kunnen behalen. Opvallend is dat de huidige lijsten van zowat alle vakgebieden (inclusief talen en wetenschappen) termen bevatten die twintig jaar geleden niet essentieel gevonden werden (bv. exoplaneet, IPCC, circulaire economie, valentie), net zoals er termen waren die vroeger wel essentieel bevonden werden als cruciale leerstof nu door de commissies als verouderd werden beschouwd (omdat de wetenschap nieuwe inzichten heeft bereikt). Dat is het punt dat ik als theoretisch voorstel naar voor wilde schuiven in het blogbericht, vooral omdat de component feitenkennis in de huidige eindtermen bijzonder gedetailleerd is uitgewerkt. Er zijn onderwijskundigen in Vlaanderen die zelfs vinden dat zulk een detail van feitenkennis niet in een decreet rond officiële eindtermen thuishoort. Ik maakte de suggestie als voorbeeld van theoretische opties die er zijn om over de “verlichting” van de eindtermen na te denken.
Reactie die ik vanwege professor Frans Daems ontving via de mail:
“Met mijn ervaring als voorzitter van vorige eindtermencommissies Nederlands en als betrokkene bij het ontwerpen van vroegere peilingsproeven Nederlands kan ik me goed vinden in de kritiek van De Groof e.a. en van Kris Van den Branden. Ik vrees ook dat de kritiek op de door het Grondwettelijk Hof verworpen eindtermen dat er een te groot aantal eindtermen zou zijn, misschien onvoldoende het onderscheid maakt tussen detaillering en aantal van de eindtermen. Als de eindtermen verder gaan dan wat de minimale kennis- en vaardigheidsdoelen moeten zijn, dan zit het natuurlijk fout. Maar als de eindtermen beperkt blijven tot de minimumdoelen maar een zekere mate van concreetheid en dus gedetailleerdheid vertonen (en daardoor groot in aantal lijken te zijn), dan is er in mijn ogen niets mis mee. Als de minimumdoelen nogal algemeen en dus vaag geformuleerd zijn (en dan ook kleiner in aantal), geeft men de opstellers van peilingsproeven eigenlijk een te grote vrijheid zodat ze in feite via de peilingsproeven zelf de minimumdoelen gaan bepalen.