Onderwijsinspectie en kwaliteitsbevordering: the best of both worlds?

Onderzoekers van de Universiteit Antwerpen besluiten uit hun onderzoek dat de Vlaamse inspectie aan de bezochte scholen onvoldoende impulsen geeft om hun onderwijskwaliteit op te krikken. De meerderheid van directeurs en leerkrachten die aan het onderzoek deelnamen, delen die mening. In tijden waarin de onderwijskwaliteit in Vlaanderen regelmatig in vraag wordt gesteld, is dat verontrustend.

Toen ik het krantenbericht hierover vanmorgen las, moest ik spontaan denken aan het accreditatiebezoek dat onze educatieve masteropleidingen (KU Leuven) net voor de zomer van de NVAO-commissie kregen. Ik moet zeggen dat ik erg tevreden ben over de manier waarop die doorlichting van ons kwaliteitszorgbeleid verliep en het rapport (inclusief aanbevelingen) waarin het uitmondde. Ook deze commissie hanteerde, net als de Vlaamse onderwijsinspectie, een waarderende aanpak tijdens haar bezoek, maar dat nam niet weg dat de commissie in haar rapport naast veel lofbetuigingen en positieve feedback ook een aantal duidelijke aanbevelingen formuleerde, waarmee onze educatieve masteropleidingen – om de woorden van de UA-onderzoekers te gebruiken – “vol aan de bak” moeten om de kwaliteit verder op te krikken.

Het ene (dialoog vanuit een waarderende aanpak tijdens het bezoek) sluit het andere (scherpe aanbevelingen) hoegenaamd niet uit, integendeel. De NVAO-commissie had ons voorafgaand aan het bezoek gevraagd om een zelfevaluatie door te voeren; ze had ons zelfevaluatierapport bijzonder grondig doorgenomen en gebruikte vervolgens het bezoek om (a) zoveel mogelijk bijkomende informatie te verkrijgen en (b) kritische vragen te stellen, die ons de gelegenheid gaven om onze visie, onze werking, onze eigen identificatie van werkpunten en sterke punten maximaal te onderbouwen, illustreren en beargumenteren. Doordat de commissie met zoveel mogelijk betrokken partners sprak (inclusief studenten) verkreeg ze een 360-graden-beeld op onze huidige werking, visie en kwaliteitszorg. De ruime dialoog maakte ook dat de evaluatie niet primair was gebaseerd op afgeturfde lijstjes; niet het administratieve bewijs dat er iets gebeurde vormde de bewijslast, wel de explicitering en beargumentering van hoe, waarom, wanneer acties werden ondernomen met welk gevolg en welke beperkingen. Vooraleer we dus het kind met het badwater weggooien: de warme, constructief zoekende dialoog tijdens doorlichtingen moet niet op de schop; in het UA-onderzoek drukken directies duidelijk hun waardering uit voor de wijze waarop de dialoog door de inspectie wordt opgebouwd. Een van de motiveringen om Onderwijsinspectie 2.0 in te voeren, was overigens de kritiek wegnemen dat doorlichtingen vooral op het presenteren en doornemen van “papieren bewijslast” was gebaseerd.

Wie veel informatie vergaart, kan er veel mee doen. Directies en leerkrachten verwachten terecht van de inspectie dat ze de punten in de schoolwerking die beslist beter moeten beter kunnen, en waarmee het schoolteam dus vol aan de bak moet om de onderwijskwaliteit te verbeteren, scherp formuleert. Dit luik is het formatieve feedback-gedeelte à la Hattie & Timperley: een doorlichting zou schoolteams helder moeten tonen (a) waar ze naartoe moeten, (b) waar ze op dit moment staan, en (c) aan welke punten ze zeker moeten werken om hun huidige kwaliteit en kwaliteitszorg te verbeteren en zodoende dichter bij (a) te komen. Ook opvolging is essentieel: als een schoolteam duidelijke verbeterpunten krijgt toegewezen, dan is het cruciaal dat binnen een bepaalde termijn middels een vervolgonderzoek of -bezoek wordt gecontroleerd of het team daadwerkelijk tot verbeteractie is overgegaan en wat dat heeft opgeleverd. In dit verband wil ik nog benadrukken dat ook positieve feedback meerwaarde heeft: die kan niet alleen bijdragen tot het zelfcompetentiegevoel en de collectieve self efficacy van schoolteams, maar kan ook helpen om goede praktijken te bestendigen en bevestigen. In de hectische dynamiek van een schoolwerking kan het voor een team even belangrijk zijn om te weten welke praktijken vooral behouden moeten blijven als aan welke dringend gesleuteld moet worden… Onderwijsinspectie 2.1 dan maar?

Plaats een reactie