Het lijkt een prioriteit voor elke minister van onderwijs, maar wie doet het? Voor alle duidelijkheid, het beroep van leraar is voor velen nog steeds een zeer aantrekkelijk beroep, maar om nog meer studenten aan te trekken in de lerarenopleiding en, vooral, om meer van onze bevlogen beginnende leraren in het beroep te houden, is een weldoordacht en samenhangend beleid nodig. De volgende elementen lijken mij daarin onontbeerlijk:
– Een aantrekkelijk startstatuut: Idealiter bevat het startstatuut voor beginnende leerkrachten (a) een vorm van tijdelijke werkzekerheid, (b) een goede aanvangsbegeleiding, en (c) een enigszins gereduceerd lessenpakket. Als jonge leerkrachten weten dat ze bijvoorbeeld minstens een jaar lang aan de slag kunnen, wordt hen de nachtmerrie van het “interim-hoppen” en de onzekerheid over wat de dag van morgen brengen zal, grotendeels bespaard. Tijdens de startfase kan een goede aanvangsbegeleiding door een ervaren mentor voor beiden een win-win-situatie inhouden: de jonge leerkracht kan zich verder bekwamen in aspecten van het leraarschap die tijdens een stageperiode minder aan bod komen (bijvoorbeeld over een langere periode jongeren volgen in hun ontwikkeling en aangepast differentiëren), terwijl de mentor haar expertise kan doorgeven en reliëf aanbrengen in haar eigen loopbaan. Als startende leerkrachten bovendien iets minder lesuren moeten presteren, hebben ze meer tijd om zich verder te professionaliseren, wegwijs te raken in het schoolgebeuren, lessen voor te bereiden, routines aan te kweken….
– Vertrouwen: Ja, dat wil iedereen aan onze leraren schenken, maar wat betekent het concreet? Het betekent dat iedereen – van onderwijsminister tot onderwijsondersteuner – vertrekt van het idee dat leraren hoogopgeleide topprofessionals zijn (ze hebben allemaal een driejarige lerarenopleiding of een volwaardige masteropleiding + specifieke lerarenopleiding voltooid). De meesten hebben bovendien jarenlange beroepservaring. Ze WETEN dus hoe je een lesvoorbereiding schrijft, hoe je leerlingen evalueert en opvolgt, hoe je een les opbouwt en een leerlijn ontwerpt…. Vertrouwen in de leraar uit zich dus in een gerichte afbouw van overbodige administratieve controle, in het ontvetten van leerplannen en in het verhogen van de autonomie van leraren om zelf invulling te geven aan hun onderwijs.
– Focus op de kern van de taak: Onderzoek toont aan dat leraren hun grootste jobtevredenheid halen uit de interactie met jonge mensen. Daar doen leraren het voor, daarvoor worden ze leraar. Jonge mensen helpen in hun groeiproces, hen vooruithelpen, hen uit het slop halen, dat is voor vele leraren de kers op de taart. Al hun aandacht moet daar dus naartoe kunnen gaan, en daarbij moeten leraren het gevoel hebben dat ze sterk staan. Daarom is een goede omkadering, met voldoende extra leraar-uren voor leerlingen die extra zorg behoeven, van het allergrootste belang. Ook de tijd en ruimte om zich verder in het begeleiden van leerlingen te professionaliseren, daarover met collega’s te overleggen (binnen het urenpakket), en om samen met collega’s een zorgbeleid en een gezamenlijk onderwijsproject uit te tekenen kan het beroep intrinsiek motiverender maken. Als het om het begeleiden van jonge mensen gaat, zijn leraren niet de slaafse uitvoerders van de onderwijsplannen van anderen, maar de architecten die dagelijks mee op de werf staan en het leertraject dynamisch bijkleuren. In plaats van over het meest pietluttige detail verantwoording af te leggen, moeten leraren volle verantwoordelijkheid krijgen.
– Een sterke lerarenopleiding: De kwaliteit, het statuut en het niveau van de lerarenopleiding kleurt mee het beeld dat jonge mensen van het lerarenberoep hebben. Naarmate lerarenopleiders rolmodellen zijn, de lerarenopleiding een degelijke combinatie van theorie en praktijk biedt, van specifieke vakdidactiek en algemene achtergrond, van doen en denken, van authentiek uitproberen in veilige omstandigheden, verhoogt de kans dat jonge mensen de competenties ontwikkelen om met een klas aan het werk te gaan, en zich ook klaar voelen om eraan te beginnen. Stagescholen moeten volwaardige oefenscholen zijn, waar studenten-in-opleiding innoverende werkvormen mogen (en moeten kunnen) uitproberen, en mogen (en moeten kunnen) leren met vallen en opstaan.
– Rolmodellen: Dit is wellicht de maatregel die het minste geld kost. Jonge mensen krijgen vaak zin om leraar te worden dankzij het stichtende voorbeeld van de bevlogen, gepassioneerde leraren van wie zij zelf les krijgen. Leraren zijn wellicht de beste reclame voor hun eigen beroep. Elke maatregel die er dus voor kan zorgen dat ervaren leraren zich gelukkig blijven voelen in hun beroep en zich maximaal kunnen uitleven in hun passie voor leren en onderwijzen, verhoogt de kans dat zij hun passie uitstralen en doorgeven aan de volgende generatie.
En een instapproef aan de poort van de lerarenopleiding? Die zet een filter op de instroom, maar de bovenstaande maatregelen zijn broodnodig om ervoor te zorgen dat de competente, gemotiveerde leraren die uitstromen uit de lerarenopleiding in het prachtige beroep van leraar willen, en kunnen, blijven.