In hun onderzoeksgebaseerde artikel over taalstimulerende conversaties met jonge kinderen bieden Hadley, Newman & Mock (2020) een pak inspiratie aan kleuterleidsters, begeleidsters, kinderverzorgsters en leraren lager onderwijs die tijdens de komende weken en maanden de kwaliteit van hun gesprekken, en het taalleerpotentieel voor de kinderen, willen opkrikken. Hieronder een synthese van hun belangrijkste aanbevelingen:
- Maak meer tijd voor conversatie: Het lijkt een open deur, maar observaties in kleuter- en peuterklassen in verschillende landen tonen aan dat slechts een minimaal deel van een klasdag (slechts 6% in een grote studie!) wordt besteed aan echte conversaties met kinderen. Het opkrikken van het aantal échte gesprekken is dus absoluut aangewezen, en cruciaal is ook dat een begeleidster probeert om met alle kinderen in gesprek te gaan. Want als er in de beschikbare studies echte gesprekken worden geobserveerd, dan komen vooral de meer taalvaardige leerlingen aan bod.
- Praat over onderwerpen die de kinderen interesseren: Het onderzoek naar woordenschatverwerving toont aan dat gesprekken over de spontane spelactiviteiten van kinderen erg voedend zijn. Dat komt waarschijnlijk omdat de kinderen meer aandacht besteden aan die gesprekken, precies omdat ze gaan over onderwerpen die zijzelf interessant vinden (zeker als zij het spel spontaan hebben gekozen). De onderzoekers wijzen op het immense taalleerpotentieel van gesprekken tijdens vrij-spelmomenten in hoekjes, eet- en drinkmomenten en spel in kleine groepjes. Dat zijn gouden momenten om met kinderen in gesprek te gaan over wat zij doen en denken. Ook voorlees- en vertelmomenten zijn potentieel krachtig, al blijkt daar vooral de leerkracht aan het woord te zijn.
- Ga van 3 naar 5 naar 7: Conversaties met jonge leerlingen verlopen vaak in vaste patronen. ‘Wat ga je doen?’/ ‘Dak make’/ ‘Goed zo’. De leidster stelt een vraag, de kleuter antwoordt en de leidster geeft beoordelende feedback waarmee het gesprekje wordt afgesloten. De onderzoekers geven leidsters de raad om na het antwoord van de kleuter te durven doorvragen. ‘Wat ga je doen?/’Dak make’/’Hmm, tof, en waarom ga je dat dak maken?’/ ‘Voor rege’/Ah, omdat het anders binnenregent?/’Ja’/Wauw, dat is wel slim. Als je een dak op je huisje legt, kan het niet meer binnenregenen.’ Hier worden veel vliegen in één klap geslagen: De kleuter krijgt een signaal dat de juf echt geïnteresseerd is, de kleuter wordt tot hoger-orde-denken aangezet (‘Waarom?’), de kleuter krijgt een kans die gedachten in taal te gieten, de juf presenteert de rijkere verwoording van wat de kleuter wilde zeggen in haar antwoord en voorziet de kleuter zo van rijk taalaanbod dat als model kan dienst doen. Natuurlijk mag er na de ene waaromvraag nog een volgende komen: 7 mag ook 9 worden, en 11 en 13…
- Durf denkstimulerende gesprekken te voeren: Onderzoek toont aan dat de boodschappen van leidsters vaak focussen op het intomen en sturen van gedrag van kleuters (Doe dit, doe dat niet!). Dat leidt echter zelden tot rijke, taalstimulerende gesprekken. Ook die taal- en denkstimulerende gesprekken vertrekken vaak bij concreet gedrag van kleuters in het hier en nu (bv. een kind dat met plasticine speelt), maar durft doorbomen (bv. over het diertje dat ze aan het kneden zijn: waar leeft dat? Wat eet dat? Heeft het vriendjes? Waarom is het zo blij?). Het verlengen van de “wachttijd” helpt ook: leerkrachten hebben soms de neiging om snel naar een andere vraag of leerling te springen als er niet meteen een antwoord komt, maar jonge kinderen hebben soms wat tijd nodig om hun gedachten op een rij te krijgen of er woorden voor te vinden. Ook is het belangrijk dat de leidster goed luistert en monitort of de vraag niet té moeilijk is. Als dat zo is, kan de leidster helpen door een hint te geven of de open vraag om te vormen naar een iets meer gesloten vraag. (‘Waarom loopt de mier weg?’ (geen antwoord) ‘Wat denk je?’ (geen antwoord) ‘Is de mier bang of boos, wat denk je?‘). De onderzoekers drukken er ook op dat open vragen die niet aansluiten bij activiteiten van kleuters die zij interessant vinden, minder positieve impact hebben op woordenschatverwerving.
- Geef kleuters de kans om te luisteren én spreken: Door een gevarieerde vraagstelling (Wat, waarom, hoe, wanneer…) en geïnteresseerde reacties van de leidster krijgen kleuters volop kansen om hun productieve taalvaardigheid te oefenen. Woordenschat blijkt beter te beklijven als kinderen de nieuwe woorden niet alleen horen, maar ook zelf herhaaldelijk proberen te gebruiken:
“Language grows through use. Students need to share conversations with a skilled language user, on topics they are interested in, to become proficient users of language.” (p. 2)
- Laat ook kinderen het onderwerp van gesprek bepalen: Een recente studie naar woordenschatverwerving van de onderzoekers toonde dat jonge kinderen beter nieuwe woorden oppikken uit conversaties die zijzelf hadden opgestart dan uit conversaties die door volwassenen waren opgestart. Het is dus belangrijk om in te spelen op de spontane uitingen van kleuters, zelfs als het slechts over éénwoorduitingen gaat. Zeker als kinderen spontaan over persoonlijke ervaringen beginnen, is het belangrijk dat de leidster geïnteresseerd inhaakt en verder borduurt op de aanzet van het kind.
- Ga tolerant om met andere talen: Veel anderstalige kleuters hebben het soms lastig om in de onderwijstaal te denken en praten. Het kan helpen om hen toe te laten met andere kinderen in hun eigen taal te overleggen, of om als leidster een andere taal te gebruiken om de betekenis van nieuwe woorden duidelijk te maken.
- Zet kinderen in kleine groepjes via uitdagende taken en opdrachten aan het denken en praten: Als kinderen in kleine groepjes uitdagende, interessante taken krijgen, dan weekt dat vaak onderlinge interactie los. Kleuters mogen dus regelmatig uitgedaagd worden om problemen op te lossen; ze kunnen dan best gestimuleerd worden om met elkaar te overleggen. In heterogene groepjes kunnen de hoger-taalvaardige leerlingen model staan voor de lager-taalvaardige leerlingen. De onderzoekers breken ook een lans voor het regelmatig verrijken van de omgeving met nieuwe, uitdagende prikkels: Laat kinderen vrijuit experimenteren en exploreren, en zet dan denkstimulerende gesprekjes op over de ervaringen en indrukken die ze opdoen.
- Woorden beklijven door herhaling: Natuurlijk mogen leidsters expliciet op de betekenis van woorden ingaan en expliciete woordenschatspelletjes doen, maar woordenschat gaat maar echt beklijven als de woorden herhaaldelijk terugkomen in verschillende conversaties rond interessante onderwerpen.
Leidsters die deze 8 principes geïntegreerd toepassen, brengen de meest intensieve taalstimuleringspraktijk tot leven die er bestaat. Het gaat immers om een hele dag taal- en denkstimulerende gesprekken aangaan met alle kinderen, je beurtverdeling bewaken, goed luisteren en inspelen op wat kleuters zeggen of proberen te zeggen, uitdagende taken bedenken en bespreken, voorlezen en erover praten, onderhandelen over de betekenis van woorden en uitingen, woorden bewust laten terugkomen…. Het belang van zo’n intensieve aanpak van taalrijke, denkstimulerende gesprekken kan echter moeilijk overschat worden. De onderzoekers benadrukken dat rijke conversaties van cruciaal belang zijn voor onder andere de woordenschatverwerving, de taalvaardigheid, de cognitieve ontwikkeling, de ontluikende geletterdheid en de leesvermogens van jonge kinderen.
“When young children have rich, back-and-forth conversations with a caregiver or teacher, their language abilities blossom”. (p.1)
Bron?
Hadley, E., Newman, K., & Mock, J. ( 2020). Setting the Stage for TALK: Strategies for Encouraging Language‐Building Conversations. The Reading Teacher, https://doi.org/10.1002/trtr.1900
Dit is op X, Y of Einstein? herblogd.
Pingback: Spreekkansen verdelen in de kleuterklas | Kleutergewijs