Op basis van 7 jaar veldonderzoek schreef Jürgen Jaspers een fascinerend boek over leraren in scholen met een meertalige leerlingenpopulatie. Veel van die scholen hebben officieel een eentalig taalbeleid: Nederlands is de enige taal van de klas en de speelplaats. Maar wat denken leraren daarover? En wat doen ze in de klas met de thuistalen van de leerlingen? In dit interview geeft Jürgen Jaspers zeer genuanceerde antwoorden op die vragen.
Vraag: Je onderzoek legt “inconsistente” ideeën en klaspraktijken bloot. Wat bedoel je daar precies mee?
Jürgen Jaspers: Mijn onderzoek toont dat leerkrachten die eentaligheid op school afdwingen, evengoed zeggen dat ze meertaligheid belangrijk vinden. Het toont ook dat leraren die kritisch zijn over het eentalige beleid op hun school het op andere momenten flink ondersteunen, of dat de leerkrachten die de thuistalen van hun leerlingen een plaats geven evenmin schromen om het gebruik van thuistalen te bestraffen. Dat die contradicties zo frappant zijn, heeft zeker te maken met de context van mijn onderzoek: Nederlandstalige scholen in Brussel met erg veel anderstalige leerlingen. Maar in mijn boek wijs ik erop dat we die flexibele ideeën en praktijken mogen verwachten bij alle leerkrachten: ook de als progressief of conservatief bekend staande leerkracht zal zich regelmatig inconsistent gedragen. We zijn, eenvoudig gesteld, allemaal vaten vol tegenstrijdigheden. Dat is overigens geen kritiek. We hebben inconsistente leerkrachten nodig. Zorgelijk wordt het pas als leerkrachten consistent onverschillig zijn voor de taal die leerlingen gebruiken of radicaal pro een- of meertaligheid zijn en een soort dwingeland worden, blind voor andere opvattingen. Maar de inconsistente leerkracht is niet zo populair in de wetenschappelijke literatuur, daarom zet ik er de schijnwerper op.
Vraag: Kan je verklaren waar die tegenstrijdigheden vandaan komen?
Jürgen Jaspers: Dat heeft alles te maken met het feit dat lesgeven zo complex is: je moet kennis en (taal)vaardigheden overdragen én leerlingen bepaalde waarden en tradities bijbrengen én tegelijk die leerlingen aansporen om kritische, autonome individuen te worden. Ook het welzijn van leerlingen is belangrijk, en het feit dat ze respect hebben voor de leraar. Al die doelen zijn legitiem, maar ze kunnen niet tegelijk prioritair zijn. Goede leerkrachten zoeken de juiste balans, waarbij ze de voordelen die ze zien in één domein afwegen tegen de kost die ze oplopen in een ander. Een leerkracht kan het bijvoorbeeld nuttig vinden om thuistaal toe te laten om kennis over te dragen of om dat te doen vanuit een gedeeld engagement voor diversiteit. Maar diezelfde leerkracht kan een halfuur later besluiten dat er voor thuistaal even geen plaats is omdat de focus ligt op het Nederlandstalige curriculum, of omdat het gebruik ervan voor verwarring of ongemak zorgt bij leerlingen die niemand hebben om hun thuistaal mee te delen of die ‘hun’ thuistaal niet goed kennen. Leerkrachten zullen telkens moeten oordelen wat het beste is om te doen, op dat uur, met die leerlingen, in functie van dat specifieke lesdoel, in plaats van rustig achterover te kunnen leunen in de hangmat van de overtuiging ‘dat leerlingen best enkel Nederlands spreken’ of van het advies dat ‘meertaligheid in de klas echt werkt’.
Vraag: In de theoretische literatuur en het wetenschappelijk onderzoek worden twee types leerkrachten tegenover elkaar geplaatst: de ‘agents of change’ (zij die creatief met meertaligheid omgaan) en de ‘agents of the state’ (zij die het officiële eentalige beleid implementeren). Dat onderscheid is dus eigenlijk veel te rudimentair?
Jürgen Jaspers: Het zijn zeker fascinerende, ‘dramatische’ types: we zien als het ware helden en schurken, behorend tot duidelijke kampen in een strijd over het taalbeleid op school. De favoriet van het onderzoek is de ‘agent of change’, gewapend met up to date informatie over de voordelen van meertaligheid. Diens tegenstander zet men gewoonlijk neer als een verblind personage. Maar mijn boek wijst erop dat we eerder in ‘tragische’ termen moeten denken, waarbij elk personage goed én slecht is en het conflict niet zomaar opgelost raakt. Eentaligheid en meertaligheid zijn in onze samenleving immers gelijktijdig belangrijk en legitiem. We houden daar allemaal in mindere of meerdere mate rekening mee, en dat maakt ons altijd potentieel goed of slecht in de ogen van wie onze keuze onvoldoende vindt in het licht van één van die tegenstrijdige belangen. Dat hoeft leerkrachten zeker niet te ontmoedigen: ze kunnen critici altijd van repliek dienen door hun keuzes te rechtvaardigen in functie van het doel van de les, het doelpubliek, of door te wijzen op de onredelijkheid van het nastreven van slechts één doel.
Vraag: Wat zijn de implicaties van jouw inzichten voor toekomstige onderzoekers?
Jürgen Jaspers: Dat moeten onderzoekers voor zichzelf uitmaken, door zich in te lezen in het vakgebied, onderzoek te doen en zich af te vragen waar ze zinvol aandacht aan kunnen besteden. Ik denk wel dat het voor het onderzoek naar taal en onderwijs nuttig kan zijn om minder voor te schrijven wat leerkrachten moeten doen en meer aandacht te hebben voor hun daadwerkelijk gedrag. Ik denk ook dat het wenselijk is dat we dat doen, omdat leraren met grote uitdagingen kampen die ze naar best vermogen het hoofd bieden, en onderzoekers dat niet altijd goed kunnen verklaren. Maar het staat anderen vrij om die gedachten feestelijk in de wind te slaan en om vanuit hun eigen inzicht onderzoek te doen naar wat hen fascineert.
Vraag: Wat kunnen directies en beleidsmakers leren uit jouw onderzoek? Heb je beleidsaanbevelingen?
Jürgen Jaspers: Ook hier wil ik iedereen uitnodigen om zelf na te denken. Ik heb geen quick fixes in de aanbieding. Het onderzoek kán die ook niet bieden. Maar als eentaligheid en meertaligheid blijvende en botsende belangen zijn in het onderwijs en daarbuiten, dan zou het onredelijk zijn om van leerkrachten een eenzijdige, dogmatische aanpak te verwachten. Het zou ook onwenselijk zijn om, vanuit het beleid, de kop in het zand te steken en uitsluitend op het Nederlands te hameren. Maar ik leid geen school natuurlijk en ik ben niet verkozen, dus ik ga als onderzoeker geen precieze aanbevelingen doen, buiten dan misschien deze: als beleidsmakers het op prijs stellen om autonoom beslissingen te nemen, dan is de vraag hoe ze die autonomie die ze voor zichzelf belangrijk vinden ook kunnen laten uitoefenen door directies. Een onderwijsbeleid kan je immers nooit zomaar implementeren: je moet het intelligent vertalen naar een lokale context in plaats van het onnadenkend toe te passen. Geef directies dus de kans om, qua taalbeid, een schoolspecifieke aanpak te ontwikkelen die én Nederlandstalig is én rekening houdt met het leerlingenpubliek. Hetzelfde geldt voor directies: als ze autonomie waarderen, is de vraag hoe ze leerkrachten een klasspecifieke aanpak kunnen laten ontwikkelen volgens hun eigen inzicht en know how. Mijn hoop is dat directies en leerkrachten daarbij ook het onderzoek niet vergeten en zich laten inspireren.
Het boek van Jurgen Jaspers zelf lezen?
Jaspers, J. (2024). Monolingual Policies in Multilingual Schools. Tensions, Ambivalence, and Thinking Teachers. Oxford University Press.
