Waarom geven we zo weinig lichamelijke opvoeding op school?
Een gezonde geest in een gezond lichaam, zo luidt het credo. Als het lichaam in goede conditie is, bevordert dat niet alleen de lichamelijke gezondheid maar ook de geestelijke prestaties, zo blijkt uit steeds meer onderzoek. Voor de onderwijswereld die de mond vol heeft van kwaliteitsverbetering en betere cognitieve prestaties, is dat interessant om weten. Dus waarom zouden we dan niet meer ruimte creëren voor beweging op school? Eén uur L.O. per week, zou dat niet één uur per dag moeten zijn? Zou dat niet kunnen bijdragen tot een betere gezondheid van onze jeugd én tegelijk tot een betere cognitieve paraatheid? In dit verband stellen we ook vast dat leerlingen niet alleen de schooluren vooral zittend doorbrengen, maar door het vele huiswerk dat ze krijgen ook nog eens extra veel uren thuis neerzitten (zowel ’s avonds als tijdens het weekend). Voeg daarbij dat slechts een kwart van onze scholieren met de fiets naar school gaat en de meesten “bewegingsloze” alternatieven als bus en auto gebruiken en de conclusie is snel getrokken: naar school gaan is slecht voor je lichamelijke conditie. Kan de “brede school” (met sportactiviteiten op school tijdens en buiten de lesuren) hier soelaas bieden? Of een vertimmerd dagschema met bijvoorbeeld een langere middagpauze met veel beweging?
Waarom organiseren we ons onderwijs nog steeds in aparte vakken?
In de wereld buiten de school zijn er weinig levensechte problemen die mensen krijgen opgelost door beroep te doen op de kennis van slechts één discipline. Of het nu om milieu-, verkeers-, consumptie-, relatie-, samenlevings-, of voedingskwesties gaat, echte problemen vereisen het inzetten van diverse soorten kennis en vaardigheden , én het bekijken van het probleem vanuit diverse hoeken (tegelijkertijd). Echte problemen kun je immers maar constructief oplossen door verschillende perspectieven tegen mekaar af te wegen. Maar op school moeten onze leerlingen in hokjes denken, en worden ze binnen elk vak veelal geëvalueerd op hoe goed ze naar de werkelijkheid vanuit één koker kunnen kijken. Moeten we niet meer ruimte creëren voor vakoverschrijdende projecten? Voor levensechte vragen en uitdagingen waarvoor onze leerlingen geschiedkundige, economische, sociale, politieke en emotionele intelligentie gecoördineerd moeten proberen in te zetten? Moeten we niet vaker de vakken samenbrengen? En moeten we niet veel vaker leerlingen met verschillende expertises (en van diverse leeftijden) samenbrengen? Dat hoeft niet te betekenen dat de schoolvakken moeten verdwijnen, maar veeleer dat er meer bruggen tussen vakken moeten gebouwd worden, dat leerlingen bijvoorbeeld gedurende drie dagen voor drie vakken geïntegreerd aan één grote opdracht of groots project mogen werken, dat ze daarbij ook mogen samenwerken met leerlingen uit andere studierichtingen, en dat ze zo leren dat hokjesdenken de werkelijkheid geweld aandoet.
Waarom zoveel focus op cognitieve prestaties, en zo weinig op de ontwikkeling van medeleven?
Dat is een hamvraag die de wereldberoemde rechtsdeskundige Martha Nussbaum zich stelt. De wereld dreigt ten onder te gaan aan ons onvermogen om met elkaars diversiteit om te gaan. Dat heeft volgens Nussbaum veel te maken met onze natuurlijke neiging om mensen in groepen onder te verdelen, en tussen die groepen een hiërarchie te creëren: die groep is slechter, gevaarlijker dan de onze…. Als we niet opletten, leidt dat soort denken tot gevaarlijke stereotypen en vooroordelen, en die kunnen op hun beurt escaleren. Dé remedie is volgens Nussbaum dat leerlingen op school een groter medeleven ontwikkelen: daarvoor moeten ze mensen in de eerste instantie leren zien als individuen met hun eigen behoeften, dromen rechten, vrijheden, dromen, wereldbeeld. Onderwijs heeft dan ook de belangrijke taak om jongeren kennis te laten opdoen over de verschillende culturen in hun land, naar verhalen te luisteren van echte mensen uit andere groepen, de wereld vanuit andermans perspectief te leren zien, om zo hun eigen (steriele) stereotypen te doorbreken. Meer dan een vak waardenopvoeding, is dat een blik die alle vakken moet doordesemen. Nussbaum pleit in dit opzicht dan ook niet alleen voor waardenopvoeding en maatschappijleer, maar vooral voor veel spel in het onderwijs, drama en rollenspel, kunst, literatuur en film, documentaires en interviews, want die helpen leerlingen om hun verbeeldingskracht te ontwikkelen, en de wereld te bekijken vanuit een ander oogpunt, en vanuit iemand anders’ oogpunt.
Waarom wel een verplichte taalscreening, maar geen verplichte stage voor elke leerling?
Een buitenschoolse stage voor elke leerling van het secundair onderwijs zou bruggen kunnen slaan tussen school en maatschappij, tussen school en arbeidsmarkt, tussen school en buurt. Het zou jongeren de kans geven veel van hun schoolse kennis aan de praktijk te toetsen en uit te breiden. Het zou kunnen bijdragen tot de vorming van attitudes zoals stiptheid, medeleven, respect voor andere perspectieven en culturen, en tot de vorming van allerlei sociale vaardigheden. Van werkplekleren op de werkvloer tot sociale stages in rust- en verzorgingstehuizen, de wereld van jongeren zou letterlijk en figuurlijk kunnen opengaan, en hen in voeling brengen met de echte problemen en uitdagingen van deze tijd. Het zou hen kunnen inspireren voor hun studiekeuze, of hen net met de voeten op de grond brengen. Het zou hun mens- en wereldbeeld door mekaar kunnen schudden of verfijnen. Het zou het onderwijs rijker, authentieker, levensechter en 21ste-eeuwser maken.
In hoeveel examens en toetsen testen we dingen die écht belangrijk zijn voor jonge mensen?
In een recent boek vraagt de Britse kinderboekauteur Michael Rosen zich af of de toetscultuur van scholen niet vooral veel stress oplevert en weinig informatie over de competenties die er echt toe doen. Als we niet oppassen wordt onderwijs een voorbereiding op de toets, en de toets een voorbereiding op de volgende toets. Maar wordt er wel geëvalueerd of kinderen kennis en competenties opdoen die echt duurzaam kunnen worden ingezet in de snel veranderende 21ste eeuw? Krijgen leerlingen na de toetsafname feedback waarmee ze cruciale competenties voor het echte leven verder kunnen opbouwen? Rosen zegt: “We live in a world surrounded by all the stuff that education is supposed to be about: machines, bodies, languages, cities, votes, mountains, energy, movement, plays, food, liquids, collisions, protests, stones, windows.” Gaan de toetsen en examens op school daarover? We leven in een wereld waarin leerlingen met sociale diversiteit moeten leren omgaan, zelfvertrouwen over hun eigen leervermogen moeten opbouwen, met informatie en technologie moeten leren omgaan, creatief en kritisch moeten leren denken, democratische waarden moeten omarmen, hun eigen wereldbeeld moeten verruimen. Gaan onze toetsen en examens daarover?