Het leven kan verwarrend zijn. Begin deze week las ik een opiniestuk van Peter Gray die pleitte voor minder school en meer vrij spel voor kinderen. Aan het eind van deze week hoorde ik Caroline Gennez echter pleiten voor meer school: breid de schooldag uit van 8u tot 6u ’s avonds. Tegengestelde visies? Niet helemaal, want wie Gray en Gennez naast mekaar legt (figuurlijk dan) komt tot de vreemde vaststelling dat ze het over grotendeels dezelfde dingen hebben. Alleen kiezen ze resoluut voor een andere fysieke context: Gennez voor het schoolgebouw, Gray voor de straat. En daar wringt nu net het schoentje….
Om met Gray (professor psychologie aan Boston College) te beginnen: die durft. Hij stelt onomwonden dat kinderen en jongeren de allerbelangrijkste dingen buiten de school leren. Probleemoplossend denken, creatief en ondernemend denken, leren omgaan met anderen (compromissen leren sluiten, leren onderhandelen, opkomen voor jezelf), je hoofd koel houden in gevaarlijke en conflictueuze situaties, je fysiek ontwikkelen: je leert het allemaal terwijl je speelt, ravot, tijd verdrijft, ruzie maakt met anderen. Buiten de school welteverstaan. Gray is dus een rabiate tegenstander van de uitbreiding van de schooluren, zowel qua leeftijd (scholing begint steeds vroeger) als qua tijd (schooldagen duren steeds langer). Omdat leerlingen te weinig exploratief en levensecht kunnen leren, is Gray bang dat jongeren steeds meer gaan lijden aan wat de Chinezen gaofen dineng noemen: “good at tests, but bad at everything else”.
Ook Gennez durft: ze pleit voor een verlengde schooldag die tot 18 uur duurt. De bijkomende uren moeten volgens haar gebruikt worden om leerlingen individueel te ondersteunen en remediëren, en vooral om meer openingen te creëren voor ondernemingszin, creatief denken, lichamelijke opvoeding, burgerzin, sociale vaardigheden… Klinkt opvallend Gray-aans, als het u mij vraagt, al zijn er 2 grote verschillen: terwijl Gray blindelings vertrouwt op het vermogen van kinderen en jongeren om via zelfontdekkend en samenwerkend spelen alle belangrijke vaardigheden zelf te ontwikkelen, stuurt Gennez veel duidelijker aan op professionele begeleiding door leerkrachten. Ten tweede verbindt Gennez systematisch het woord “school” aan haar ideeën: de tekenschool, de muziekschool, de Koranschool worden allemaal door haar genoemd, en moeten geïntegreerd aangeboden worden op “de school” van de kinderen, die zo uitgroeit tot “een brede school” en tot de “spil van de buurt”.
Ik zal dan ook maar eens durven. Ik vind de ideeën van Gennez en Gray heel erg interessant en denkstimulerend, maar ze baden allebei in een 20ste-eeuwse visie op leren en onderwijs. Ze situeren het leren van cruciale competenties ‘ergens’ (Gray buiten de school, Gennez binnen de school), terwijl het woord ‘overal’ voor 21ste-eeuws leren steeds belangrijker, crucialer en veelbelovender wordt. Neem bijvoorbeeld de competenties “leren omgaan met moderne technologie” en “kritisch leren omgaan met informatie”: zowat alle pedagogen en beleidsmakers zijn het erover eens dat dit cruciale competenties zijn die jongeren moeten verwerven. Onze jongeren groeien op met technologie, hun spelcultuur is grotendeels digitaal geworden (in tegenstelling tot Gray die nog voetbalde op straat), maar desondanks hebben ze het erg moeilijk om kritisch met multimediale informatie te leren omgaan. “In regard to media and technology, it can be said that Millenials are self-taught but not well-taught” (Considine, Horton & Moorman, 2009). De oplossing voor deze uitdaging ligt noch buiten de school, noch binnen de school. Ze ligt noch bij Gray, noch bij Gennez. Ze ligt volgens mij in de verbindingen die gelegd worden tussen het binnenschools en het buitenschoolse leren – en leven – van jongeren. Leerlingen zullen pas echt kritisch met technologie en multimediale informatie leren omgaan – en die competentie duurzaam verwerven – naarmate ze op school begeleid worden bij het opdoen van relevante kennis, vaardigheden en attitudes, én veelvuldig de kans krijgen om die toe te passen op authentieke digitale taken en opdrachten, die zich zowel binnen hun vrijetijdsbesteding als hun onderwijstakenpakket kunnen situeren. De begeleiding op school zal een sterkere impact hebben naarmate die zich ent op de digitale taken die de jongeren van buiten de school meebrengen, en die vervolgens uitdiept en verbreedt.
Hedendaagse, 21ste eeuwse leeromgevingen weven dus maar best “inter-netten” tussen binnenschoolse en buitenschoolse ervaringen. We zien dat nu veel helderder in (want de metafoor van het internet helpt ons om het beeld voor de geest te halen) en we hebben ook steeds meer middelen om dat te doen. De 21ste-eeuwse school heeft het potentieel om, net zoals het internet én met behulp van het internet, door klasmuren en schoolmuren heen te breken. Ze sluit leerervaringen niet op in tijdsblokken en klashokken; integendeel, ze zoekt naar verbindingen met andere ervaringen, andere groepen, andere tijdsbestedingen, andere toepassingen in een grote variatie aan fysieke contexten (inclusief de thuiswereld van de leerling). De 21ste eeuwse school durft: ze durft het fysieke en mentale concept “klas” dynamisch te benaderen (ze hergroepeert leerlingen al naargelang hun noden en leerbehoeften, ze organiseert ‘klassen’ in een kunstatelier drie wijken verder in de stad, ze stuurt leerlingen in haar OLC op exploratie door een virtueel museum, ze werkt vakoverschrijdend aan gezamenlijke projecten en opdrachten…). Ze durft het ambt van de leerkracht dynamisch te benaderen en denkt na hoe naast het vaste lerarenkorps ook andere begeleiders tijdelijk diensten kunnen verlenen aan de ontwikkeling van leerlingen. Ze durft lessenroosters flexibel te hanteren, ze nodigt ouders uit in de klas, ze herdefinieert huiswerk en daagt leerlingen uit om buiten de school kennis te vergaren die binnen de school niet te rapen valt, ze zoekt naar mogelijkheden om haar leerlingen creatieve en maatschappelijk geëngageerde oplossingen te doen bedenken voor echte problemen die zich buiten de school afspelen en met ware ondernemingszin die oplossingen ook echt te laten uitproberen. Ze laat leerlingen met technologie exploreren om hen competenties te doen leren die ze buiten de school niet zelf kunnen ontwikkelen. Ze haalt de talenten, interesses en ervaringen van leerlingen binnen, maar wordt pas een echte brede school als ze vanuit een scala aan diepgaande leerervaringen – die tijd en ruimte overschrijden – de persoonlijkheid van de leerling breed vormt. Ze wordt steeds meer “inter”: interactief, interessant, internationaal, inter-nettig.
De echte wereld is verwarrend. Maar net daarom is het zo’n onuitputtelijke bron van leren. Het gaat er dus niet om draden tussen school en buurt door te knippen. Het gaat er dus volgens mij ook niet om de tijd van de ene fysieke omgeving op te offeren aan die van de andere. Het gaat erom betere, snellere, werkzamere verbindingen tussen school en buurt te leggen. Hypersnelle “internet-achtige” verbindingen tussen leerervaringen binnen en buiten de school. Overal. Het is geen toeval dat “verbindingen” hét sleutelwoord is in de visietekst duurzaam onderwijs.
Doorklikken naar opiniestuk van Peter Gray: