De krant De Morgen bevatte vorig weekend een artikel over onderwijs met de veelzeggende kop: “Ouderwets blijkt het beste”. Catchy is die titel alleszins, maar of de vlag de inhoudelijke lading dekt, valt ten zeerste te betwisten.
Ten eerste is de term “ouderwets” misplaatst. In het krantenartikel wordt een vergelijking gemaakt tussen onderwijs dat sterk door de leerkracht wordt gestuurd en onderwijs waarbij de leerling veel kansen tot zelfontdekkend leren krijgt. De termen “ouderwets” en “nieuwerwets” zijn op deze twee vormen van onderwijs echter niet van toepassing. Zelfs in de antieke oudheid hadden de Griekse filosofen al hevige discussies over welk van deze twee vormen van onderwijs het best werken. Men mag van Rousseau, Dewey en Montessori (allemaal voorstanders van zelfontdekkend leren) veel zeggen, maar hen “modern”, “eigentijds” of “nieuwerwets” noemen lijkt me niet echt correct.
Ten tweede, en dat is veel belangrijker, worden in het artikel een aantal onderwijsaanpakken hopeloos op één hoop gegooid, en zelfs als synoniemen opgevoerd. Aan het einde van het artikel wordt gepleit voor meer “klassikaal onderwijs” (en minder individualistisch onderwijs). In de aanhef van het artikel wordt gepleit voor een aanpak waarbij “de leraar de touwtjes stevig in handen houdt en bepaalt wat er in de klas gebeurt”, en wordt dat “echt lesgeven” genoemd. Maar het onderzoek waarover in het artikel wordt gerapporteerd, is veel specifieker. Het gaat over één, zeer welbepaalde onderwijsaanpak, namelijk “Directe Instructie”.
Deze aanpak, die in de jaren ’60 van de vorige eeuw in de Verenigde Staten werd ontworpen, heeft een aantal zeer specifieke kenmerken, waardoor botte gelijkschakeling met klassikaal onderwijs of eender welke aanpak waarbij de leerkracht de touwtjes in handen neemt volstrekt uit den boze is. Directe instructie (DI) houdt in (1) dat een te leren inhoud wordt opgeknipt in kleinere subeenheden en deze in een zeer logische, coherente en goed gestructureerde volgorde aan de leerders worden aangeboden en ingeoefend; (2) dat de lesinhouden doorheen het traject systematisch moeten worden geënt op de voorkennis van de leerder; (3) dat de lessen worden gegeven door lesgevers die goed getraind zijn om deze aanpak correct te implementeren; (4) dat de lessen worden gegeven volgens volledig uitgeschreven scripts; (5) dat de leerlingen op elke subeenheid oefeningen maken tot ze het onderdeel volledig onder de knie krijgen en dan pas opschuiven naar het volgende onderdeel (‘mastery learning’); (6) dat dus goed wordt opgevolgd waar de leerlingen zich bevinden en er zonodig in niveaugroepen of via individuele aanpassingen wordt gedifferentieerd; (7) dat pas in een latere fase wordt toegewerkt naar de integratie van deelaspecten in meer holistische taken. Het ontwerpen van Directe Instructie is dus geen sinecure, zoals de onderzoekers in kwestie zelf aangeven:
“… developing unambiguous instruction for even very simple concepts is difficult. Research related to the theoretical discussions has shown how very small variations in the types of examples given to students can result in erroneous conclusions. DI curricular materials are designed to guard against this possibility by providing highly structured guidance to teachers in the wording, sequencing, and review of material presented to students.” (Stockard et al., 2017)
Directe instructie blijkt goed te werken als het goed wordt geïmplementeerd, vooral voor onderdelen van het curriculum (en dat is logisch) die goed op te delen vallen in kleinere subeenheden en waarbij die subeenheden goed te vatten zijn in heldere, ondubbelzinnige, expliciete instructies. Geen wonder dus dat DI goed werkt voor technisch lezen, spelling en een aantal onderdelen van wiskunde. Voor technisch lezen en spelling is al lang aangetoond dat vormen van Directe Instructie beter werken dan aanpakken waarbij de leerling veel of alles zelf moet ontdekken.
Maar daarmee zijn ook meteen de beperkingen van DI aangegeven. Bijvoorbeeld, de beschikbare meta-analyses rond complexe vaardigheden als begrijpend lezen (op structurerend en beoordelend niveau) en functioneel schrijven geven aan dat DI hier veel minder krachtig is. Directe instructie van lees- of schrijfstrategieën blijkt enkel te werken indien die instructie goed ingebed zit in de uitvoering van functionele lees- en schrijftaken. Hier werkt het model van eerst geïsoleerd inoefenen en pas daarna integreren in holistische taken significant minder goed (wat ik overigens als lerarenopleider soms betreur, want het zou sommige aspecten van de taaldidactiek behoorlijk eenvoudiger maken als één instructiemodel ondubbelzinnig bleek te werken voor alle onderdelen).
Directe instructie (DI) is overigens een aanpak waarmee je best geen klasdag vult. Veel onderzoekers geven zelf aan dat het niet is aangewezen om meer dan een uur per dag aan DI te doen. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat het effect van DI op affectieve variabelen (bijvoorbeeld het welbevinden van de leerlingen) niet systematisch positief uitvalt.
Wie DI en klassikaal onderwijs gelijkschakelt, gaat dus zo kort door de bocht dat hij hopelijk een goede slipcursus heeft gevolgd. We beschikken over decennia onderzoek naar interactie in de klas, waarin wordt aangetoond dat klassikaal onderwijs soms tot het beste, en soms helaas tot het slechtste behoort van wat er in klassen valt te noteren in termen van interactiekwaliteit en leerwinst. Klassikaal onderwijs gelijkschakelen met dé remedie tegen ongelijke onderwijskansen is dus onverantwoord: er zijn studies (zoals het doctoraatsonderzoek van Laura Black) die staalhard aantonen dat net tijdens “klassikale onderwijsmomenten” en “momenten waarop de leraar de teugels in handen houdt” sommige leerlingen in de interactie sterk bevoordeeld worden en andere leerlingen (vaak de leerlingen vanuit een lagere socio-economische achtergrond) “gemarginaliseerd” worden en net daardoor van gelijke onderwijskansen worden beroofd. Met andere woorden, wie kort door de bocht wil gaan, kan met evenveel recht zeggen dat klassikaal onderwijs de oorzaak is van ongelijke onderwijskansen als de oplossing ervoor. Wie niet kort door de bocht wenst te gaan, moet ootmoedig toegeven dat het probleem van gelijke onderwijskansen veel te complex is om door één supermethode opgelost te worden. Als dat zo was, dan hadden we al veel verder gestaan op dat vlak…..
Wat dit onderzoek wel aantoont (en daarmee zit het op de lijn van vele andere meta-analyses) is dat een aantal voedende ingrediënten eender welke onderwijsvorm (dus ook klassikaal onderwijs) kunnen verrijken: (a) het verbinden van nieuwe kennis met de voorkennis van de leerder; (b) het aanbrengen van nieuwe leerstof in pakketjes van haalbare uitdagingen en in heldere, duidelijke bewoordingen; (c) het evalueren van de voortgang van de leerder en het aanpassen van feedback en onderwijsinterventies aan de individuele leerder. Met andere woorden, het is niet omdat de leraar klassikaal onderwijs geeft en de touwtjes strak in handen neemt, dat goed onderwijs automatisch volgt. Wat sensatiebeluste journalisten ook mogen beweren…
Het bewuste onderzoeksartikel:
Stockard,, J., Wood, T., Coughlin, C., & Khoury, C. (2017). The effectiveness of Direct Instruction Curricula: A meta-analysis of a half century of research. Review of Educational Research, DOI: 10.3102/0034654317751919