Het lijkt zo stilaan een van dé hoofdopdrachten van de hedendaagse school: leerlingen de competenties aanleren om op een efficiënte, kritische, verantwoordelijke manier om te gaan met de overvloed aan (des)informatie die op hen afkomt. In een nieuwe brochure stelt de Europese Commissie onomwonden: “Promoting digital literacy and tackling disinformation in classrooms and schools has never been as important as is the case today.”
De brochure leidt helaas zelf een beetje aan overvloed aan informatie; ik licht er daarom een paar belangrijke punten uit.
– Leerlingen moeten zich op school ontwikkelen tot “digital citizens”. Dat concept wordt breed gedefinieerd. “Digital citizens” zijn mensen die (a) de competenties bezitten om veilig, effectief, kritisch en verantwoordelijk deel te nemen aan online interactie; (b) de voordelen en mogelijkheden van online omgevingen kunnen benutten en tegelijk weerbaar zijn tegen de gevaren ervan; (c) moderne technologieën kunnen gebruiken om hun actief burgerschap en sociaal verkeer te versterken, samen te werken met anderen en hun creativiteit in te zetten voor persoonlijke, sociale en commerciële doelen; (d) er zich bewust van zijn dat mensenrechten (zoals het recht op vrije meningsuiting, privacy, eerbied en gelijke behandeling) ook van toepassing zijn op online omgevingen.
– Werken aan de competenties van digital citizens kan op alle leeftijden (dus vanaf het basisonderwijs) en in alle vakken. Het wordt best vastgehangen aan concrete inhouden van diverse vakken en aan controversiële onderwerpen waarrond er veel desinformatie wordt verspreid. Activerende werkvormen waarin leerlingen zelf informatie checken, beoordelen, presenteren en bediscussiëren spelen daarin een prominente rol, maar de leraar is van cruciaal belang om leerlingen tijdens die activiteiten instructie te geven, nieuwe inzichten te laten opdoen, te doen leren uit de vallen waarin ze trappen, en de digitale competenties van de leerlingen te beoordelen. De leraar analyseert best ook met leerlingen waarom sommige mensen of instituten desinformatie verspreiden.
– Wat is het verschil tussen “misinformation”, “disinformation” en “malinformation”? (Quizvraag :-)) “Misinformation” is informatie waarvan kan vastgesteld worden dat die vals is, maar waarbij de zender niet de intentie heeft om te misleiden. “Disinformation” is informatie waarvan kan vastgesteld worden dat die vals is en waarbij de zender wel de intentie heeft om te misleiden. “Malinformation” is informatie die feitelijk klopt, maar die met slechte bedoelingen wordt misbruikt.
– Maak van leerlingen echte fact-checkers. Leerlingen moeten leren om bij informatie die ze te verwerken krijgen vragen te stellen als: (1) Wie verspreidde deze informatie, en met welke bedoeling? (2) Welke emoties worden door de zender bespeeld? (3) Wat is de bron van de informatie, en is die te vertrouwen? (4) Hoe kunnen we verifiëren of de informatie in de bron correct is? (5) Welke impact heeft de informatie op mij, en welke waarde heeft ze voor mij? (6) Hoe ga ik communiceren over de waarde en betrouwbaarheid van deze informatie?
– Wat is het verschil tussen debunking en pre-bunking? (nog een quizvraag :-)) “Debunking” houdt in dat valse informatie wordt ontmaskerd op basis van betrouwbare feiten of bronnen. “Prebunking” betekent dat leerlingen op voorhand kennis opdoen over een bepaald onderwerp en op basis daarvan valse informatie kunnen herkennen. Dat is overigens een goede oefening in de klas: nadat leerlingen basiskennis hebben opgedaan over een onderwerp analyseren ze zelf hoe de waarheid geweld wordt aangedaan in een informatiebron over datzelfde onderwerp of proberen ze zelf desinformatie over dat onderwerp te produceren.
– Breed evalueren van digitale competenties: Een kennistest kan in dit verband enkel helpen om vast te stellen of leerlingen bepaalde basiskennis bezitten (bv. over welke technieken bij het verspreiden van desinformatie worden gebruikt). Om te beoordelen of leerlingen zich ontwikkelen tot “digitaal competente burgers” zal echter een veel bredere evaluatie nodig zijn waarbij leerlingen onder andere worden geobserveerd tijdens de uitvoering van authentieke taken, portfolio’s aanleggen, vragenlijsten invullen over hun attitudes met betrekking tot desinformatie, of hun standpunt over de betrouwbaarheid van bepaalde informatie verdedigen. Ook het evalueren is teamwerk, en mag dus niet op de schouders van één leraar vallen.
– Professionaliseer leraren: Het is van groot belang dat leraren voldoende kansen en impulsen krijgen om zich rond dit onderwerp zelf bij te scholen en te professionaliseren. Het loont ook om leraren van hetzelfde team tijd en ruimte te geven om hierrond samen te werken, te overleggen, te participeren in vakoverstijgende projecten en goede praktijken uit te wisselen.
Bron?