Directe instructie of zelfontdekkend leren?

Ik heb eindelijk, na al die jaren, begrepen hoe een regenboog ontstaat. Ook begrijp ik beter waarom licht wel door vloeistoffen schijnt (je ziet de bodem van de emmer waarin je water hebt laten lopen) en niet door vaste stoffen (je ziet de bodem van de kei niet). Dat heb ik te danken aan het boek “De betoverende werkelijkheid” van de natuurwetenschapper Richard Dawkins. Daarin legt hij aan scholieren van het middelbaar onderwijs uit wat de wetenschap vandaag weet over een aantal grote vragen: hoe is het heelal ontstaan? Waaruit bestaat materie? En dus ook: hoe ontstaat een regenboog?

De uitleg van Dawkins werkt wonderwel. Hij start met een fascinerende vraag, roept allerlei herkenbare ervaringen uit het echte leven op, en bouwt zijn verklaring stapsgewijs op. Voor de vraag van het licht legt hij je eerst nog eens uit hoe atomen in mekaar zitten, vervolgens legt hij uit hoe de atoomstructuur van vaste stoffen en vloeistoffen verschilt, waarna hij kan uitleggen waarom licht makkelijker doorheen vloeistoffen kan dringen. Hij verbindt dus telkens het nieuwe met het reeds gekende. Bovendien doet hij dat op een erg sympathieke manier: hij doet alle moeite om begrijpelijk te blijven, hij pakt niet uit met onnodig termengezwier en specialistische kennis, hij zegt herhaaldelijk dat hijzelf ook niet alles snapt en weet, en hij geeft je vooral het gevoel dat er geen domme vragen zijn. Hij is de toffe opa die je wel eens wil vertellen over wat hij weet, maar die daarmee stopt als hij merkt dat je er genoeg van hebt. Hij is een auteur met wie je je makkelijk verbindt. Ik kan nu geen emmer water meer voorbijlopen zonder aan Dawkins (en zijn verklaring) te denken.

Leerkrachten vragen me wel eens wat het best werkt: directe instructie (uitleg door de leerkracht) of zelfontdekkend leren (zoals bijvoorbeeld tijdens groepswerk). Uit het onderzoek naar onderwijseffectiviteit blijkt dat beide werkvormen een sterke bijdrage leveren aan leerwinst. Het zou wel eens kunnen dat als directe instructie en zelfontdekkend leren effectief zijn, dezelfde mechanismen als die in Dawkins boek werkzaam zijn: er wordt ingegaan op vragen die voor de leerders fascinerend en zinvol zijn; de leerder slaagt erin verbindingen te leggen tussen eerdere ervaringen/voorkennis en het nieuwe; het leerproces voltrekt zich in een veilig klimaat waarbij de leerders zich verbonden voelt met de anderen in de leeromgeving. Leren is verbinden.

Directe instructie en zelfontdekkend leren laten zich overigens goed combineren: bijvoorbeeld, als leerlingen tijdens het zelfontdekkend leren vastlopen, kan een streepje directe instructie voor een doorbraak zorgen; ook kan dat streepje directe instructie een ‘zelf-ontdekt’ inzicht verdiepen of verbinden met wetenschappelijke kennis of terminologie. Omgekeerd kan zelfontdekkend, al doende leren leerders de kans geven om theoretische kennis (die via directe instructie werd verworven) in een authentieke, complexe situatie toe te passen en uit te diepen. Beide werkvormen zijn op vele manieren complementair, en dat is ook nodig: sommige competenties zijn zo complex dat je ze niet via directe instructie uitgelegd (en dus verworven) krijgt, maar evenzeer is sommige wetenschappelijke kennis zo ingewikkeld dat zelfontdekkend leren er wellicht niet toe zou leiden.

In een krachtige leeromgeving vullen zelfontdekkend, al doende leren en directe instructie mekaar op heel slimme wijze aan. Om het anders uit te drukken: we kunnen ‘directe instructie’ en ‘zelfontdekkend leren’ beter niet als vaste stoffen beschouwen, maar eerder als vloeistoffen die makkelijk in mekaar kunnen overvloeien. En waar dan het licht doorheen gaat schijnen….

Creativiteit in het onderwijs bevorderen

We horen het vaak: in het onderwijs van de 21ste eeuw moet creativiteit een belangrijke plaats krijgen (zie ook de “visietekst duurzaam onderwijs”). Creatief denken kan mensen helpen om hun persoonlijke leven te verrijken, problemen op te lossen, nieuwe dingen te ontdekken en zich verder te ontwikkelen. En mooi meegenomen: creatief denken kan bijzonder bevrijdend, leuk en verrassend zijn.

Er bestaan echter veel misvattingen over creativiteit, en voor het onderwijs kan het behoorlijk bevrijdend zijn om die op te ruimen:

 Misvatting 1: Creativiteit heeft met kunst (en dus met kunstopvoeding) te maken. Velen denken spontaan aan Picasso, Van Gogh, Mozart en Shakespeare als het woord ‘creativiteit’ valt.  Maar creativiteit uit zich niet alleen in de kunsten: het kan betrekking hebben op alle aspecten van het leven. Overal waar mensen nieuwe dingen doen met bestaande objecten (“kijk, mama, mijn haarspeld is nu een paperclip geworden”), een idee vanuit een andere hoek bekijken of bestaande ideeën op een nieuwe manier combineren, een probleem op een eigenwijze manier proberen op te lossen, een nieuw woord verzinnen (“kijk, mama, een paperspeld”), een nieuwe kleur of vorm aan iets geven, of een nieuwe of onverwachte beweging uitvoeren, is er sprake van creativiteit. In essentie gaat creativiteit om het loskomen van bestaande ideeën, praktijken, gebruiken, objecten. Een voorbeeld uit de transportsector: De “London tube map” is zo overzichtelijk en compact omdat de ontwerper Harry Beck in 1931 lichtelijk afweek van de exacte afstanden en exacte geografische ligging van de stations boven de grond, en zo tot een meer ordelijk ondergronds plan van de stad kwam.

Les voor het onderwijs: Creatief denken kan je doorheen het curriculum (dus in alle vakken) bevorderen. Het gebeurt overal waar leerlingen mogen proberen om iets eigenzinnigs of nieuws te doen met een bestaand voorwerp, met een idee, met een onderwerp, met een beweging, met kennis, met een probleem…

Misvatting 2: Creativiteit is een aangeboren talent, je kan het niet ontwikkelen. Uit de biografieën van zogenaamde creatieve genieën als Edison en John Lennon blijkt dat hun ‘uitvindingen’ het product zijn van kleine verschuivingen in denken en doen, en dat zij heel erg verderbouwden op de kennis en ideeën van anderen. Lennon en McCartney maakten gretig gebruik van de ritmes en songteksten van de vroege rock ’n roll, en bleven daarop zeven jaar lang slim en ongeremd variëren. En de gloeilamp? Edison was niet de enige die de gloeilamp uitvond: door de bestaande kennis van die tijd en vernieuwende ideeën van andere wetenschappers slim te gebruiken kwam ook bijvoorbeeld Joseph Swan in diezelfde periode tot de uitvinding van de gloeilamp, maar Edison was veel handiger in het bemachtigen en exploiteren van het patent, en in het creëren van grote netwerken voor gloeilampen waardoor grotere gebouwen en wijken konden verlicht worden. Met andere woorden: we moeten geen mythe maken van creativiteit. De magie van de creativiteit zit niet in het supertalent van een handvol genieën, maar in het grootse dat kan voortvloeien uit kleine afwijkingen, kleine variaties, kleine creaties. 

Les voor het onderwijs:Iedereen heeft creatief vermogen in zich. En bovendien, dat soort creatief vermogen kan aangewakkerd worden door (jonge) mensen vaak de kans te geven om ideeën te exploreren, dingen van een andere kant te bekijken, hun verbeelding de vrije loop te laten, andere zintuigen of oplossingsmethodes te laten gebruiken dan de gebruikelijke (bij een bepaalde opdracht)….

Misvatting 3: Creativiteit is een individuele competentie. Edison kon zijn netwerk van gloeilampen maar uitbouwen dankzij de steun en hulp van een team van medewerkers. Creëren is vaak een kwestie van teamwerk. Dat is ook logisch: als je met zes mensen samenzit (zeker als dat mensen zijn met verschillende voorkennis en talenten), dan vergroot de kans dat er nieuwe ideeën, kleine afwijkingen en variaties ontstaan. De kans vergroot ook dat er verschillende soorten ideeën of voorstellen op tafel komen, waarvan er een, of net de combinatie van een paar ideeën, heel vruchtbaar kan werken. Als mensen samenzitten, kunnen ze verderbouwen op mekaars inbreng. Zo ontstaat dan vaak een grote vernieuwing als optelsom van de kleine variaties van verschillende individuen.   Bovendien zijn vele hedendaagse problemen zo complex dat de inbreng van verschillende mensen (met verschillende voorkennis en ideeën) gewoonweg nodig is om ze op te lossen.

Les voor het onderwijs: geef groepen vaak de opdracht om een uitdagend probleem of een uitdagende taak samen uit te voeren. Stimuleer hen om mekaars ideeën te beluisteren en te combineren. Durf klasoverschrijdende groepswerken aan.

 

Misvatting 4: Creativiteit is altijd positief. Mensen kunnen oneindig veel nieuwe ideeën bedenken, maar hoe waardevol ze zijn hangt af van waarvoor we ze gebruiken. Sommige ideeën bieden een oplossing voor een bepaalde groep mensen of voor een bepaald probleem, maar zijn helemaal niet geschikt voor andere mensen of problemen.  Creatief denken wordt in het leven heel vaak aangewakkerd door onze ontevredenheid met de bestaande gang van zaken. We willen iets oplossen, iets beter maken, iets verbeteren. We kunnen dan (samen) brainstormen en onze verbeelding de vrije loop maken, maar we moeten onze ideeën blijven aftoetsen aan de waarde die ze hebben voor het doel dat we voor ogen hebben. Zoals de wetenschapper Csikszentmihalyi het stelt: “Divergent thinking is not much use without the ability to tell a good idea from a bad one”.

Les voor het onderwijs: Creatief denken en doen kan in het onderwijs worden ingebed in allerhande opdrachten en taken waarbij leerlingen kleine en grote problemen trachten op te lossen. Leerlingen moeten hun nieuwe ideeën dan aftoetsen aan de opdracht. Zo kan creatief denken het probleemoplossend vermogen van kinderen verhogen en hen leren planmatig te denken.

–   Misvatting 5: Enkel creatieve leerkrachten kunnen de creativiteit van hun leerlingen stimuleren. Uit het bovenstaande is gebleken dat alle leerkrachten creatief zijn, en dat het vooral cruciaal is dat leerkrachten de openheid creëren voor hun leerlingen om creatief te denken en doen. Leerkrachten moeten geen beeldende kunstenaars of genieën zijn om de creativiteit van hun leerlingen aan te wakkeren. Maar als ze uitstralen dat ze geloven dat leerlingen met nieuwe ideeën op de proppen kunnen komen, dat hun creatief denken kan lonen, dat creativiteit in de geschiedenis van de mensheid al tot vele mooie en verbazingwekkende dingen heeft geleid, dat creativiteit ook in kleine dingen zit en kleine problemen kan oplossen, dan kan dat een groot verschil maken.

Enkele concrete ideeën voor leerkrachten om de creativiteit van hun leerlingen te bevorderen:–          Ontwerp: laat de leerlingen bepaalde onderdelen van de schoolomgeving mee (of zelf) vormgeven: muren, klaslokalen, speelplaats, briefpapier, website… Laat leerlingen ideeën ontwerpen om hun wijk te verfraaien, of om het leven in hun wijk (of omgeving rond de school) te verrijken en verbeteren (bv. een betere verkeersdoorstroming, een creatieve bestrijding van zwerfvuil…)

–          Ontwerp plus: laat leerlingen in een eerste fase een omgeving ontwerpen (bv. de (ingebeelde) schooltuin of de openbare bibliotheek van de toekomst), maar geef hen in een tweede fase een bijkomende eis (bv. geef hen een egel, drie vlindersoorten en drie vogelsoorten die in de schooltuin moeten kunnen overleven, of vraag hen of de ideale bib van de toekomst ook zo ideaal is voor senioren of rolstoelpatiënten), zodat ze hun ideeën aan bepaalde eisen moeten aftoetsen.

–          Vragen staat vrij: Roep een uitdagende wetenschappelijke vraag op waarover leerlingen in de eerste fase vanuit hun voorkennis, hun verbeelding, of een gezamenlijke brainstorm mogen reageren, maar waarbij ze nadien hun antwoorden via het zoeken naar relevante informatie moeten onderbouwen. Inspiratie voor uitdagende vragen vind je bijvoorbeeld in het “Grote boek van nutteloze kennis”: hoe weet je hoe hoog je op een berg bent? Hoe kan je het best je hoofd wegen? Hoe weet je in een bos waar het noorden is?  Hoe herken je radioactieve stoffen?

–          Gebruik de schoolomgeving: Als er om de hoek van de school een gigantische put wordt gegraven voor het aanleggen van een ondergrondse parkeergarage, daag de leerlingen dan uit om de meest efficiënte methode te bedenken om te berekenen hoeveel kilo zand er door hoeveel vrachtwagens moet worden afgevoerd. Of geef leerlingen de taak om buiten de school kennis te vergaren door verschillende mensen (met verschillende perspectieven) over een bepaald onderwerp te interviewen.

–          Doe meer met verhalen: laat leerlingen een einde bedenken voor een onaf verhaal (of een alternatief einde voor een ‘af’ verhaal), het begin bedenken voor het middenstuk van een verhaal (wat ging vooraf?), of laat ze hun leeservaringen (van een roman) op verschillende manieren verwerken (een interview met een personage, een ontwerp voor een cover, een promofilmpje op youtube, een tekening of schilderij, de soundtrack bij het verhaal…)

–          Groepswerk plus: laat groepen van leerlingen uitdagende problemen oplossen die hen interesseren of aanbelangen. Zet daarbij leerlingen van verschillende studierichtingen of leerjaren bij mekaar (maak gebruik van het sociaal potentieel in de school).

–          Leerlingen geven les: daag leerlingen uit om met gebruik van moderne media een verworven inzicht in de wetenschap duidelijk uit te leggen aan de leerlingen van een graad of leerjaar lager.

–          Nodig mensen uit:Nodig ervaringsdeskundigen, ouders, experts uit om in de klas en onderwerp vanuit hun ervaring of deskundigheid toe te lichten.

–          Vanuit een andere hoek bekeken: Bekijk een onderwerp vanuit een ander perspectief (hoe zagen de middeleeuwen er uit in China of Iran?). Laat leerlingen reageren met een ‘ander’ zintuig op een prikkel (wat hoor je in deze afbeelding?). Roep veel “wat als…” vragen op: wat als mensen (net als kippen) een klein beetje konden vliegen? Wat als er geen bacteriën waren?

–          Maak er iets mee: geef leerlingen heel weinig materiaal (drie lucifers en een touw) en vraag hen om er veel mee te doen (maak een brug). Geef leerlingen een vreemd voorwerp dat ze in een presentatie moeten integreren. Geef leerlingen drie foto’s waarrond ze een overtuigend verhaal moeten bouwen. Geef dergelijke huiswerken, maar geef leerlingen een paar dagen om ze uit te voeren (door iets te laten liggen en sudderen, kom je vaker op goede ideeën).

–          Spelend leren: Zoek naar mogelijkheden om leerlingen via allerlei spelvormen te doen leren. Onderschat het leerpotentieel in spelvormen niet. Integreer serious gaming in het onderwijs. Daag leerlingen uit om zelf spellen te ontwerpen en de regels te verwoorden. Onderzoek met de leerlingen welke sociale en wetenschappelijke dingen je allemaal uit spellen kunt leren.

Nog meer ideeën? Vul maar aan….

P.S. Deze ideeën kunnen uitgevoerd worden door alle leerlingen, niet alleen door de ‘beste’, ‘meest creatieve’ of ‘meest getalenteerde’ leerlingen in de klas….

Olympische Spelen en duurzaam onderwijs

“When individuals are united in a large common purpose, it can bring out the best in us.” Volgens de Britse krant “The Independent” is dat een van de belangrijkste lessen die uit de Olympische spelen in Londen kan gehaald worden (5 augustus 2012). Een jaar geleden stond Londen nog in rep en roer: rellen teisterden de binnenstad. Heel wat jonge mensen waren daarbij betrokken. Een jaar later zijn de Britse kranten euforisch nadat de Britten op één avond goud behaalden op de 10.000 meter, het verspringen en de zevenkamp voor vrouwen. Bovendien verloopt de organisatie van de Spelen zeer goed: dat is onder meer te danken aan de inzet van duizenden jonge vrijwilligers (van alle rassen en standen). Kan onderwijs ook goud halen? Kan het het beste bij jonge mensen (van alle rassen en klassen) naar boven halen door hen vaker aan een gezamenlijk doel te laten werken? Kan onderwijs jongeren vaker het gevoel geven dat wat ze op school doen en leren, een zinvol gezamenlijk doel dient? Kan onderwijs jongeren afleveren die geleerd en gevoeld hebben dat als mensen samen aan ‘a large common purpose’ werken, ze er beter van worden? Kan onderwijs jonge mensen op die manier bezielen? En moeten daarvoor dan niet wat vaker de schotten tussen klassen, vakken en studierichtingen weggehaald worden, en de muren tussen school en buitenwereld gesloopt?