Een centraal eindexamen voor het basisonderwijs?

De nieuwe Vlaamse regering wil dat alle leerlingen aan het einde van het basisonderwijs een algemene eindtoets afleggen. Dat zou basisscholen de kans geven om de kwaliteit van hun onderwijs in te schatten en te bepalen waar ze moeten bijsturen. Tegelijk gaan er ook stemmen op om het eindexamen een centrale plaats te geven in de oriëntering van leerlingen. In de krant De Standaard woedt een debat over deze toets, met als rode draad de vraag: wie wordt hier eigenlijk beter van? De basisscholen? De secundaire scholen? De leerling?

We mogen niet vergeten dat deze eindtoets eigenlijk al lang bestaat en operationeel is. Bijna alle Vlaamse basisscholen laten hun leerlingen immers deelnemen aan de interdiocesane proeven (katholiek onderwijs) of de OVSG-toetsen (gemeenschaps- en gemeentelijk onderwijs) aan het einde van het zesde leerjaar. Het doel van deze proeven is precies hetzelfde als dat van het geplande eindexamen: de scholen een spiegel voorhouden. De bestaande proeven hebben een zeer goede reputatie: ze zijn afgestemd op leerplannen en eindtermen, toetsen veel meer dan kennis alleen en beoordelen ook of de leerlingen allerlei vaardigheden en kennis kunnen toepassen bij het oplossen van authentieke problemen. De Vlaamse regering heeft al duidelijke signalen gegeven dat de geplande eindtoets sterk zal lijken op de bestaande proeven. Maar net dat doet de vraag rijzen wat dan eigenlijk de meerwaarde zal zijn van de veralgemeende invoering van iets wat al jaren door de meeste basisscholen wordt gedaan.

Het is dan ook erg intrigerend om in De Standaard te lezen dat de Vlaamse regering de toets wil veralgemenen omdat “vanuit het secundair onderwijs vraagtekens geplaatst worden bij de kennis van de leerlingen die uit het basisonderwijs komen.” De vraagtekens van het secundair onderwijs roepen op hun beurt vraagtekens op, namelijk over de afstand tussen het eindniveau van het basisonderwijs zoals dat door schoolteams van het basisonderwijs wordt ingevuld en het beginniveau van het secundair onderwijs zoals dat door schoolteams van het secundair onderwijs wordt ingevuld. ALS daartussen een kloof gaapt, dan kan én mag een centrale eindtoets voor het einde basisonderwijs/begin secundair onderwijs pas door de Vlaamse overheid ingevoerd worden als het debat over die vermeende kloof tot op het bot is gevoerd. Want volgens de huidige regelgeving mag daar geen kloof, hoe miniem ook, gapen. De validiteit van de toetsafname wordt in dit geval dus sterk bepaald door de mate waarin schoolteams aan beide kanten van de zomervakantie de boodschap van de toetsresultaten eenduidig interpreteren.

Kan het eindexamen een positief effect hebben op de onderwijskwaliteit in de basisscholen? Jazeker, maar dat is sterk afhankelijk van de mate waarin de schoolteams de resultaten daadwerkelijk durven én kunnen gebruiken om naar hun onderwijs te kijken, en waar nodig krachtige maatregelen te nemen ter verbetering van de onderwijskwaliteit, niet alleen in de derde graad, maar doorheen de hele basisschool. Ook hier doet de overheid er goed aan om voldoende ondersteuning te bieden (via pedagogische begeleiding of prioritaire nascholingsprojecten bijvoorbeeld) om schoolteams hierin te versterken. Als het echt goede toetsen zijn, dan kunnen ze bovendien een voorbeeldfunctie vervullen en schoolteams inspireren rond de wijze waarop je cruciale kennis, vaardigheden en attitudes in kaart brengt. Dit alles geeft wel aan dat het effect van het geplande eindexamen op onderwijskwaliteit in het basisonderwijs niet eenduidig zal zijn, maar sterk schoolspecifiek.

De resultaten van de eindtoets kunnen ook interessante informatie opleveren over de prestaties van individuele leerlingen. Maar hier valt te hopen dat het schoolteam haar eigen expertise, ervaring en jarenlange know-how qua evaluatie niet opzijschuift. Het eindexamen is één momentopname, terwijl een schoolteam van een basisschool de meeste leerlingen 6 tot 9 jaar lang onder haar hoede heeft en een schat van informatie kan verzamelen over de talenten, beperkingen, groeimogelijkheden, interesses, motivaties en competenties van een leerling. Die schat aan informatie moet de basis vormen voor gesprekken met ouders en leerling over het meest wervende, aantrekkelijke en haalbare toekomsttraject voor de leerling. In het hervormde secundair onderwijs waarin de studiekeuze wordt uitgesteld tot 14, wordt dat nog sterker het geval.

Het gebruik van het eindexamen als hét doorslaggevende argument om te beslissen over de doorstroom van een individuele leerling naar het secundair onderwijs druist volledig in tegen het gebruik van datzelfde eindexamen om de eigen onderwijskwaliteit te verbeteren. Want wie doorstroombeslissingen laat afhangen van dat ene eindexamen, breekt de bredere evaluatiecultuur van het eigen schoolteam af, en richt de blik te eenzijdig op de leerling (en wat die wel of niet kan) en niet op het eigen onderwijs.

De waarde van een toets wordt bepaald door het gebruik ervan. Voor de opvolging en evaluatie van individuele leerlingen is het eindexamen dus maar één druppel in een hopelijk veel grotere zee. Voor de verbetering van de onderwijskwaliteit is het eindexamen hopelijk een steen in diezelfde zee, die rimpels op het oppervlak tovert en de richting wijst naar nog mooiere einders.

Maak alles bespreekbaar in het onderwijs

Het lijkt me geen verstandig idee om bepaalde onderwerpen – zoals de seksuele geaardheid van de leerkracht – als “onbespreekbaar in de klas” te beschouwen. Wie een onderwerp onbespreekbaar maakt, geeft een vrije doortocht aan ondoordachte vooroordelen, ongenuanceerde stereotiepen en ongecontroleerde haatreacties. In onderwijs moet alles bespreekbaar zijn. Het is net een van de wezenskenmerken van onderwijs dat aspecten van het leven tot onderwerp van gesprek worden gemaakt, tot voorwerp van uitwisseling en gedachtenwisseling. In onderwijs groeit wijsheid vanuit gesprek. Via dialoog in de klas leren leerlingen allerlei aspecten van het leven genuanceerd benaderen, ze van naderbij en vanuit verschillende perspectieven bekijken. Zo kunnen ze over die onderwerpen bijleren, hun eerste – vaak fragmentaire, impulsieve – visie bijkleuren en er redelijke, overdachte, verdraagzame standpunten over innemen. Als een onderwerp in het onderwijs onbespreekbaar is, wordt daarmee een signaal gegeven dat niet alles in het leven via vreedzame dialoog kan worden ontmijnd en opgelost. Als een onderwerp uitgerekend in het onderwijs onder de grond wordt gestopt, dreigt het op termijn een landmijn onder de hele samenleving te worden.