Het mag op muggenziften van een taalkundige lijken, maar als het over de kwaliteitsverhoging van ons Vlaams onderwijssysteem gaat, is ‘hervorming’ misschien niet het meest gepaste woord. ‘Hervormen’ suggereert dat men de vormen en structuren van het systeem aanpast. Maar onderwijs is in de eerste plaats mensenwerk. De kracht van een hervorming van het (secundair) onderwijs moet daarom afgetoetst worden aan de bijkomende, positieve energie die ze bij leerlingen en leerkrachten losweekt: krijgen leerkrachten dankzij de genomen maatregelen nieuwe kansen om zich verder te professionaliseren zodat ze nog beter onderwijs kunnen geven? Kunnen leerkrachten nieuwe bronnen aanboren om het beste in alle leerlingen boven te halen? Krijgen meer leerlingen kansen om zinvolle dingen te leren en de sleutelcompetenties van de 21ste eeuw te ontwikkelen? Krijgen leerlingen betere kansen om hun zelfvertrouwen op te krikken en hun leerpotentieel uit te buiten? Verkleint de kans dat hun energie-voor-leren vroegtijdig uitgeput raakt en ze met een beschadigd zelfbeeld het schoolsysteem verlaten?
Van elke hervormingsmaatregel moet dus bekeken worden hoe groot het potentieel is voor leerkrachten en leerlingen om te ‘herbronnen’: om nieuwe en rijkere bronnen van energie-voor-leren en onderwijzen aan te boren. Neem de klassieker die op tafel ligt: de brede basisvorming tot 14 jaar. Of deze maatregel nu als een ‘big bang’ wordt ingevoerd of geleidelijk (in kleine stappen), doet minder ter zake dan de vraag of via de brede basisvorming de sociale ongelijkheid in het onderwijs kan bestreden worden en tegelijkertijd de algehele kwaliteit van het onderwijs opgevoerd kan worden. Om dat te bewerkstellingen, zijn er wellicht een aantal begeleidende maatregelen nodig die een brede basisvorming maximaal doen werken voor leerlingen, én werkbaar maken voor leerkrachten. Daarbij kan het bijvoorbeeld om de volgende maatregelen gaan:
– Versterk het technologisch én muzisch-creatieve gehalte van het curriculum in de derde graad basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs. Tot de sleutelcompetenties van de 21ste eeuw horen onder andere probleemoplossend denken, creatief leren omgaan met technologie en omgeving, en vaardig omgaan met sociale diversiteit: allemaal vaardigheden die versterkt moeten worden in het curriculum omdat onze leerlingen er blijkens onderzoek en peilingen niet in uitblinken, maar die cruciaal zijn in het leven van de hedendaagse maatschappij. Daar kunnen we dan best mee in het basisonderwijs mee beginnen, zodat (a) daar reeds aan deze sleutelcompetenties kan gewerkt worden, (b) leerlingen en ouders er tijdig het belang ervan inzien, (c) sommige leerlingen die talenten vroeg bij zichzelf kunnen ontdekken en zin/kansen krijgen om ze verder te ontwikkelen, (d) ook dit hefbomen kunnen zijn om de curricula van basis- en eerste graad secundair onderwijs nog beter op mekaar af te stemmen.
– Verklein het aantal richtingen in het secundair onderwijs en investeer de vrijgekomen middelen in meer leerkrachten: In Finland is de ratio leerkracht-leerling 1 op 10. Toch is het Fins onderwijs in verhouding niet duurder dan het onze. In het Fins onderwijs ontstaan door die gunstige leerkracht-leerling-ratio veel meer kansen om individuele leerlingen gericht te ondersteunen en gedifferentieerde hulp te geven. Zo ontstaan meer mogelijkheden om met tempoverschillen tussen leerlingen om te gaan, en te voorkomen dat sommige leerlingen helemaal de tred verliezen en gefrustreerd afhaken. Zo kan onnodig zittenblijven voorkomen worden. Zo ontstaan voor leerkrachten ook meer kansen om – door samen in de klas te staan- van en met mekaar te leren. Als er één hardnekkig misverstand over een brede basisvorming bestaat, dan is het dat om eenheidsworst voor alle leerlingen gaat. Nee, in een sterke basisvorming zitten veel mogelijkheden om op verschillen tussen leerlingen in te spelen, om bij sommige leerlingen te verdiepen en bij andere leerlingen nog verder aan de basisstof te werken, en om leerlingen mekaar ook te laten helpen. Vaardige leerlingen die minder vaardige leerlingen ondersteunen: ook dat is een fraaie manier om te werken aan de competentie ‘omgaan met diversiteit’ en om ‘segregatie-denken’ in de hoofden van leerlingen af te bouwen.
– Stimuleer het ontstaan van campussen waar ASO-, TSO- en BSO-richtingen samen aanwezig zijn: Ook zo kan het ‘segregatie-denken’ (en het ontstaan van lage verwachtingen in bepaalde richtingen/scholen) doorbroken worden. Op zulke scholen ontstaan kansen om leerkrachten in diverse richtingen les te doen geven en zich zo verder te professionaliseren. Op deze scholen ontstaan kansen om leerlingen van de verschillende studierichtingen samen te laten werken, en samen tot leren te doen komen, zodat stereotypen over ‘andere’ studierichtingen een stevige deuk krijgen. Op zulke scholen kan, ook voor ouders, het beeld van een verdeeld onderwijs met verschillende rangen en standen doorbroken worden.
– Bied aan alle startende leraren een aanvangsbegeleiding, en aan alle ervaren leerkrachten kansen tot deskundigheidsbevordering: Tijdens de komende jaren zullen heel wat nieuwe leerkrachten in het onderwijs stappen. Een aanvangsbegeleiding door een ervaren collega tijdens de eerste twee schooljaren kan de initiële opleiding van de nieuwe leerkracht vervolmaken, en de kans vergroten dat de nieuwkomers in het beroep blijven. Maar ook ervaren leerkrachten moeten kansen krijgen (bv. via prioritaire nascholingsprojecten of de versterking van de pedagogische begeleiding) om nieuwe inzichten op te doen rond omgaan met verschillen tussen leerlingen, en verfrissende werkvormen te leren kennen om de ontwikkeling van de bovenvermelde sleutelcompetenties nog krachtiger te bevorderen.
– Leer leerlingen keuzes maken: Als we willen dat leerlingen (samen met hun ouders) op een bepaald moment weloverwogen keuzes over hun studieloopbaan maken, kan het onderwijs aan de competentie ‘keuzes maken’ best vanaf het basisonderwijs aandacht schenken. Keuzes leren maken is een onderdeel van een brede persoonlijkheidsvorming waarbij mensen geleidelijk volwassen worden, rijp om te wikken en te wegen, om voor- en nadelen in overwegingen te nemen, om hun eigen leven in handen te nemen. Een onderwijs dat leerlingen helpt om keuzes te maken in tal van situaties, helpt leerlingen om dat uiteindelijk in (levens)belangrijke situaties te doen. En die competentie groeit wellicht (zoals zoveel andere complexe competenties) geleidelijk. In dat opzicht lijkt een onderwijssysteem gebaat bij flexibele overgangen, en verregaande mogelijkheden tot herbronning en heroriëntering, die leerlingen zelf kunnen (blijven) benutten.
– Creëer intervisiegroepen rond een positievere, bredere evaluatiecultuur bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs: Veel schoolteams zoeken momenteel naar manieren om hun evaluatiecultuur beter af te stemmen op de leerbehoeften en het welbevinden van leerlingen. Ze willen hun evaluatie gebruiken om een breed, positief beeld van leerlingen op te bouwen, en daarover open met leerlingen en ouders te communiceren. Ze willen evaluatiegegevens leren gebruiken om leerlingen te motiveren en enthousiasmeren, eerder dan hen te ontmoedigen. Ze willen hun evaluatiegegevens gebruiken om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren. Het verdient aanbeveling om hierrond rondetafelconferenties, intervisie-fora, en overlegplatforms te installeren waar zoekende scholen mekaar kunnen vinden.
Deze lijst van maatregelen is niet exhaustief, maar illustratief. De voorgestelde maatregelen illustreren dat hervormingsplannen die sleutelen aan de vormen van het onderwijs wellicht openingen kunnen creëren, maar dat zij vergezeld zullen moeten gaan van begeleidende maatregelen die de kans vergroten dat leerlingen en leerkrachten meer energie voor leren ontwikkelen, en die energie gerichter kunnen omzetten in maximale ontwikkeling. Dan verhoogt immers de kans dat de herbronning duurzaam wordt en dat de investering – dubbel en dik – kan worden terugverdiend: in een verminderd aantal vroegtijdige schoolverlaters, in minder spijbelen en frustratie, in minder uitval van leerkrachten. In duurzamer onderwijs.