Kansarme ouders aan het woord…. en ze spreken boekdelen

Toenadering tussen twee partijen wordt maar mogelijk als er aan beide kanten echte luisterbereidheid, openheid en respect wordt getoond. Dat is een van de belangrijkste conclusies van een studie van de Koning Boudewijnstichting over hoe kansarme ouders hun relatie met het onderwijs en andere ondersteuningsdiensten ervaren.

Kansarme ouders krijgen vaak te horen dat ze allerlei dingen MOETEN doen: ze moeten hun kind al heel vroeg naar de kinderopvang sturen, ze moeten hun kind op 2,5 naar het kleuteronderwijs sturen, ze moeten zich laten ondersteunen om te leren hoe ze de ontwikkeling van hun kind kunnen ondersteunen, ze moeten zich beter informeren over het schoolsysteem, ze moeten zus en zo…

Kansarme ouders getuigen in de KBS-studie dat de ontwikkeling van hun kinderen van cruciaal belang is. “Zorgen voor een betere toekomst voor hun kinderen is het levensproject van ouders in armoede” (p. 11). Ze zouden alles voor hun kind doen, maar net dat houdt hen soms tegen om naar ondersteunende diensten en kinderopvang te gaan. Want dan hebben ze het gevoel dat zijzelf tekortschieten, en hun kind niet kunnen bieden wat ze nodig hebben. Dan krijgen ze schrik dat hun kind hen ontnomen zal worden. Dan vrezen ze tegen talige drempels aan te lopen en de ondersteuner niet voldoende te begrijpen. Dan weten ze niet meer wat er precies met hun kind gebeurt. Dan worden ze terug geconfronteerd met hun eigen problematische verleden. En ook de prijs en de bekendheid van het aanbod werpen drempels op.

Die zorgen mogen niet genegeerd of weggelachen worden. Integendeel, wie de zorgen van kansarme ouders erkent en er positief mee aan de slag gaat, kan werkelijk het verschil maken. Het verschil is dan: de armoede wordt geen generatie-armoede. Het kind bouwt een positief levensproject uit.

Wat maakt dan dat verschil voor kansarme ouders? Wat maakt dat zij wel met ondersteuningsdiensten, school, opvang in communicatie gaan, in een partnerschap rond de ontwikkeling van hun kinderen? Wat zeggen ze daar zelf over? De volgende conclusies uit het KBS-rapport spreken boekdelen:

–  De bekendmaking van het aanbod is voor de ouders een aandachtspunt: de stap naar dienstverlening wordt gemakkelijker gezet als de ouders er persoonlijk mensen kennen, als ze doorverwezen worden door begeleiders of mensen die ze vertrouwen, als de dienst dicht in de buurt en vlot bereikbaar is.

– Het eerste onthaal op de dienstverlening is van primordiaal belang. “Een respectvol, warm onthaal doet hen terugkomen. Een positieve basishouding van de onthaalmedewerker, die hen laat voelen dat ze welkom zijn, die zichzelf en de dienst op een rustige en vriendelijke manier voorstelt en tijd neemt om naar hun vraag te luisteren, is daarbij onontbeerlijk” (p. 75).

– De ouders vinden het belangrijk dat de begeleider tijd neemt om naar hun verhaal, hun kant van het verhaal, hun ervaringen te luisteren. Ze willen erkenning krijgen als ouders en au serieux genomen worden. Het is dus zeer belangrijk dat de begeleider actief luistert, (te) vroege oordelen uitstelt, zich inleeft in de zorgen en zienswijze van de ouders. Te vaak ervaren de ouders in de studie dat ze als ‘slechte’ of ‘overbezorgde’ ouders worden bestempeld.

– Ouders verwachten inhoudelijke deskundigheid van de begeleider, die gepaard gaat met de vaardigheid om advies en kennis op een begrijpelijke manier door te geven. Omdat het nalezen van brochures of websites hen vaak niet lukt, hebben ze nood aan mondelinge en concrete informatie over de dienst, de werking met het kind, hun eigen rechten en verantwoordelijkheden.

– Ouders willen heel graag en vrij intensief op de hoogte blijven van het ontwikkelingsproces van hun kinderen. Liefst in de vorm van informele, concrete verslagjes in persoonlijke gesprekken met juf, directeur, onthaalmoeder, opvoedingsdeskundige. Als ze tips krijgen rond opvoedingsondersteuning moet hen goed uitgelegd worden wat ze moeten doen, en waarom. Ze zijn bang om zelf vragen te stellen omdat ze vaak als ‘dom’ worden aanzien.

– Als er continuïteit zit in de begeleiding (en geen voortdurende afwisseling van verschillende begeleiders), kan er een vertrouwensrelatie ontstaan. Ouders zijn ook zeer gevoelig voor de goede relatie tussen de begeleider en hun kind. De ouders vinden het erg belangrijk dat ze bij alle beslissingen rond het kind echte inspraak krijgen, en dat zij volwaardige partners blijven in de opvoeding van hun kind.

“Ouders in armoede willen samenwerken met begeleiders en participeren in het begeleidingsproces. Ze willen mee-weten wat er met hun kind aan de hand is, wat er voor en met het kind gedaan wordt. Ze willen mee-denken…. Ze willen alternatieven voorgelegd krijgen en beluisterd worden op hun visie, wensen, voorkeuren. Ze willen mee-beslissen over de hulp die hun kind geboden wordt. Een ondersteunende relatie is een relatie waarin kan worden samengewerkt in vertrouwen, waarbij ouders nauw betrokken worden en blijven omdat zij de ouders zijn, hun kind kennen en aanvoelen, betrokken zijn bij de ontwikkeling en toekomstperspectieven van hun kind. Ze willen gehoord worden, serieus genomen worden, erkend worden als ouders. Dat is hun kernboodschap aan begeleiders in voorzieningen in zorg en onderwijs.” (p. 14) 

De volgende gedachte dringt zich op: Van kinderen van kansarme ouders wordt soms beweerd dat ze slecht scoren in ons Vlaams onderwijs OMDAT ze kinderen van kansarme ouders zijn. Ik vrees dat dat het ergste verwijt is, en een van de grootst denkbare beledigingen, aan het adres van deze ouders.

Bron: Koning Boudewijnstichting, 2013. Ouders uit kansarme milieus aan het woord over zorg en onderwijs voor jonge kinderen.

De kracht van interactie (3): Sprekend leren tijdens groepswerk

Jan T’Sas heeft een heel fraai boek over groepswerk in de klas geschreven: “Sprekend leren”. Volgen T’ Sas kan groepswerk voor leerprocessen echt een meerwaarde hebben, maar het is niet omdat je leerlingen in groepen zet, dat die meerwaarde automatisch ontstaat. Aan het begin van het boek vermeldt de auteur tien manieren waarop  leerkrachten groepswerk kunnen verknoeien:

– Stel groepen samen van meer dan vijf leerlingen.

– Verdeel de taken niet, laat de leerlingen gewoon doen.

– Geef geen tijdslimiet op.

– Houd geen rekening met team- of klasgevoel.

– Geef opdrachten waarvoor leerlingen elkaars hulp niet nodig hebben.

– Geef onduidelijke instructies.

– Leg geen gespreksregels op, laat de leerlingen maar tateren.

– Volg het werk van de leerlingen tijdens het groepswerk niet op.

– Als er vragen of onduidelijkheden zijn, geef dan meteen zelf het antwoord.

– Evalueer enkel de resultaten van het groepswerk, en niet het groepswerk zelf.

Wat volgt in de rest van het boek is een rijke verzameling van concrete ideeën om groepswerk in de klas echt te laten renderen. Vernieuwend is het boek vooral in het hoofdstuk over “sprekend leren”. Op basis van het onderzoek van Neil Mercer stelt de auteur vast dat leerlingen niet van nature samenwerkend kunnen leren en tot interdenken kunnen komen. Interdenken ontstaat als leerlingen echt naar mekaars ideeën luisteren en op mekaars inbreng verderbouwen, zodat het gezamenlijke denkproces tot rijker denken leidt dan elk individu in de groep alleen ontwikkeld zou kunnen hebben. T’Sas pleit ervoor dat er met leerlingen tijdens een paar lessen bewust wordt gewerkt aan leren samenwerken, leren luisteren, leren doorvragen, en samen leren conclusies trekken (zijn boek beschrijft concreet hoe dat kan): daar kunnen de leerlingen, en hun leerkrachten, dan vervolgens jarenlang van genieten. Mercers onderzoek toont vooral aan dat leerlingen de houding moeten ontwikkelen om iedereen te laten (uit)spreken, mekaars opinie te respecteren, en vooral de basisvragen “Wat denk jij?” en “Waarom denk jij dat?” te stellen. Als leerlingen respectvoller en constructiever leren samenwerken, zal het leereffect van groepswerk (op allerlei domeinen, van wetenschappen tot artistieke vorming) veel groter worden. Dan bouwen leerlingen immers constructief samen kennis op, en hebben ze tegelijkertijd geleerd hoe ze beter met diversiteit kunnen omgaan. Dan kunnen ze zelf van diversiteit een ongelooflijk instrument voor leren maken.

Een concreet omschreven én uitdagende opdracht is van essentieel belang om groepswerk te laten renderen. Taken die leerlingen even goed alleen kunnen uitvoeren, of waarvoor samenwerking niet nodig is, kunnen beter niet met groepswerk opgelost worden. T’ Sas geeft letterlijk tientallen voorbeelden van stellingen, opdrachten, doordenkers die de basis kunnen vormen van lonend groepswerk. Een paar voorbeelden:

– Laat leerlingen zelf komen tot een categorisering van planten, dieren, woordsoorten…, en laat hen beargumenteren waarom ze tot die bepaalde categorisering zijn gekomen.

– Laat leerlingen een gedurfde wetenschappelijke vraag oplossen: bestaat een regenboog uit regen? Bestaan er gekleurde schaduwen? (dat kan gecombineerd worden met leesopdrachten waarbij verschillende leden van de groep verschillende bronnen raadplegen)

– Laat leerlingen zelf een uitdagend product ontwerpen en fabriceren (bv. een reclamefilmpje)

– Laat leerlingen onbekende voorwerpen exploreren en speculeren wat ze zijn, waarvoor ze dienen, wie ze zou gebruiken, wat ze erover willen te weten komen….

– Laat leerlingen moeilijke morele problemen oplossen (bv. naar aanleiding van een gelezen verhaal)

– Laat leerling rond een krantenartikel eigen vragen opstellen, en geef vervolgens groepen de taak om die vragen te beantwoorden.

Sprekend leren betekent dat leerlingen samen hun gedachten, hypothesen, opinies verwoorden en zo hun denken veruitwendigen. Net daardoor ontstaat de kans dat de veruitwendigde kennis uitgebreid wordt, als anderen daarop inspelen, aanvullen, argumenten of tegenargumenten bedenken… Wishful thinking? Neen, uitgebreid wetenschappelijk onderzoek (o.a. van Slavin, Mercer, Davies…) toont aan dat sprekend leren  de volgende meerwaarden oplevert:

– Leerlingen leren beter hun gedachten formuleren en beargumenteren;

– Leerlingen leren beter samenwerken;

– Leerlingen leren beter problemen oplossen, in groep én individueel;

– Leerlingen leren beter complexe denkprocessen opzetten;

– Leerlingen leren zich beter inleven in het standpunt en perspectief van de ander.

De moeite waard, dus…. net zoals het lezen van het boek van Jan T’Sas….