De Vlaamse regering heeft beslist om het leergebied Wereldoriëntatie (in het basisonderwijs) te splitsen in twee leergebieden: ‘Mens en maatschappij’ en ‘Wetenschappen en techniek’. De onderwijskoepels en de christelijke onderwijsvakbond vinden dat een slecht idee omdat kinderen de realiteit “geïntegreerd” en “als één geheel” benaderen. Aan het einde van dit stukje zal ik ook mijn twijfels uiten over de wenselijkheid van de splitsing, maar mijn redenering loopt toch ietwat anders dan die van de koepels en vakbond…
Als kinderen de realiteit als één geheel benaderen, dan zouden we de opsplitsing in leergebieden in het basisonderwijs eigenlijk helemaal moeten afschaffen. Dan is het niet helemaal logisch dat er wordt gewerkt met aparte lesmomenten, methodes én leerplannen “Nederlands”, “wiskunde”, “muzische vorming”, “bewegingsopvoeding” en “wereldoriëntatie”. De “geïntegreerde” benadering wordt dus blijkbaar niet consequent doorgetrokken. Het bestaan van aparte lesmomenten, leerplannen en rapportcijfers voor de bovenstaande leergebieden geeft aan dat leerkrachten en onderwijskoepels het in het basisonderwijs nodig en nuttig vinden om op bepaalde delen van de wereld in te zoomen en die van naderbij te ontleden.
Waarom splitsen we op en zoomen we in? Is het goed dat we dat doen? Voor een aantal kerncompetenties toont wetenschappelijk onderzoek aan dat het inderdaad goed is dat we dat (tijdelijk) doen. Lezen is daar een heel goed voorbeeld van. Kleuters ontwikkelen tijdens hun eerste zes levensjaren allerhande basisnoties en inzichten over geschreven taal. Dat doen ze geïntegreerd, terwijl ze de realiteit “als één geheel” ervaren: ze leren allerlei dingen over klanken en lettertjes en over de functies van geschreven taal terwijl ze aan het spelen zijn, pakjes uitpakken (mijn naam!), liedjes zingen en versjes opdreunen (rijm), van prentenboeken genieten, hongerig over straat lopen (de M van MCDonalds!)… Maar om ervoor te zorgen dat alle kinderen het mechanisme van leren lezen onder de knie krijgen en echt goed inzien hoe geschreven taal werkt, zoomen we tijdens het eerste en tweede leerjaar heel erg in op het “technisch leren lezen”. Dat is geen doel op zich, en ook een tijdelijke fase, want de uiteindelijke bedoeling is dat de kinderen die technische vaardigheid terug “integreren” in echt begrijpend lezen. Die aanpak blijkt voor nagenoeg alle kinderen (zonder dyslexie) goed te werken. Hier is dus sprake van een drieluik:
- Contextualiseren (geïntegreerd leren vanuit de echte realiteit) komt eerst;
- De-contextualiseren (inzoomen op een deelaspect) volgt daarop en bouwt daarop verder;
- Re-contextualiseren is het uiteindelijke doel (terug toepassen in echte, authentieke taken waarbij de realiteit als één geheel wordt benaderd, en de deelcompetentie geïntegreerd toegepast met andere competenties).
Eenzelfde mechanisme volgen we binnen het wiskunde-onderwijs, waar het onder de knie krijgen van allerlei deelbewerkingen (staartdelingen, procenten berekenen, oppervlaktes berekenen) geen doel op zich is, maar moet uitmonden in het oplossen van complexe wereldse problemen (hoeveel euro moeten mijn ouders extra betalen als het lekkend kraantje op ons toilet gedurende zes maanden elke drie seconden een druppel water verspilt? En hoe zouden we dat kraantje dan kunnen repareren?).
Het grote gevaar van het zomaar opsplitsen van het leergebied Wereldoriëntatie en dus het apart installeren van leergebieden als “Mens en Maatschappij” en “Wetenschappen en techniek” is dat fasen 1 (contextualisering) en 3 (re-contextualisering) ernstig bedreigd worden. Als die aparte leergebieden van het begin tot het einde van het basisonderwijs worden ingericht en geëvalueerd, dan dreigen twee cruciale fasen van leerontwikkeling stiefmoederlijk behandeld te worden. En dat is niet alleen een potentieel slechte zaak voor het duurzaam leren dat hieruit kan voortvloeien, maar ook voor de motivatie van de kinderen. Fase 2 (het inzoomen, het de-contextualiseren) is immers niet altijd de meest boeiende, leuke, spannende, fascinerende fase (kijk maar naar lezen). Je moet door fase 2 om terug tot aan de echt boeiende (authentieke, geïntegreerde) ervaringen van fase 3 te geraken, en dan pas blijkt dat het ook echt de moeite waard is geweest om je erdoor te worstelen. Motivatie is in dit verhaal tamelijk cruciaal, want daar is het de overheid nu precies om te doen: ze wil meer interesse voor wetenschappen en technologie opwekken. Dat doel kan wellicht beter bereikt worden door met de bovenstaande drie fasen te werken, en er vooral voor te zorgen dat het inzoomen op wetenschappelijke, technologische, of maatschappeijke deelaspecten van de werkelijkheid goed wordt ingebed in boeiende, spannende, fascinerende, geïntegreerde wereldorïenterende ervaringen.
Ik kom dus uit bij een ander voorstel: geef leerkrachten de autonomie om zelf drieluiken uit te werken die met “Mens en Maatschappij” en “Wetenschappen en techniek” hebben te maken. Consulteer hen en vraag hen hoe ze denken dat het best te kunnen doen; vraag ‘good practices’ op en verspreid die via Klascement en andere kanalen. Investeer in een bottom-up beweging waarbij leerkrachten basisonderwijs aantonen hoe je rond “Wetenschappen en techniek” en “Mens en maatschappij” kunt starten van een boeiende oriëntatie van de wereld, van daaruit gevat kunt inzoomen op (bijvoorbeeld) een technologisch procedé, en van daaruit weer kunt zoeken naar boeiende toepassingen van die technologische kennis op nieuwe casusssen. Laat leerkrachten illustreren hoe ze op die manier kinderen warm kunnen maken voor wetenschappen, techniek en andere deeldomeinen van de werkelijkheid. Organiseer intervisies, nascholingen, uitwisselingen voor en door leerkrachten en creëer hierrond een positieve golf die van onderuit opborrelt en aanzwelt.
Mag ik nog even doordraven? Wie deze redenering helemaal wil doordenken, komt uit bij het feit dat als we toch met aparte activiteiten “Nederlands”, “wiskunde”, en “muzische vorming” blijven werken in het basisonderwijs, die eigenlijk ook goed omringd zouden moeten zijn door echte, geïntegreerde opdrachten in fase 1 en 3. In dit verband is het mij overigens een raadsel hoe je een leergebied “Mens en maatschappij” zou kunnen uitwerken zonder daarin taal te integreren (om maar één sprekend voorbeeld te geven). Voor én na het inzoomen op Nederlands, wiskunde of beweging, mogen de kinderen de wereld dan echt geïntegreerd benaderen, en dagen we hen uit om samen opdrachten uit te voeren waarbij taal, rekenen, muzische vorming, en het huidige wereldoriëntatie-onderwijs kunnen samenvloeien. Als het basisonderwijs dat kan realiseren, denk ik dat het veel duurzamer wordt (en wellicht ook veel motiverender)….
Nog een P.S.: vanuit een geïntegreerde optiek is “Wereldoriëntatie” een slechte naam voor een deeldomein. Het héle (geïntegreerde) basisonderwijs is immers één groot proces van wereldoriëntatie.